ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 79

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
24 maart 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Besluit Nr. 456/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2005 tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Gemeenschap ter verbetering van de toegankelijkheid, het nut en de exploiteerbaarheid van digitale inhoud in Europa ( 1 )

1

 

*

Richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2005 tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 92/49/EEG en 93/6/EEG van de Raad en de Richtlijnen 94/19/EG, 98/78/EG, 2000/12/EG, 2001/34/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten ( 1 )

9

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

24.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/1


BESLUIT NR. 456/2005/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 maart 2005

tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Gemeenschap ter verbetering van de toegankelijkheid, het nut en de exploiteerbaarheid van digitale inhoud in Europa

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ontwikkeling van de informatiemaatschappij en de opkomst van breedband zullen gevolgen hebben voor het leven van elke burger in de Europese Unie, onder meer omdat zij de toegankelijkheid van kennis en nieuwe vormen van kennisverwerving stimuleren, waardoor de vraag naar nieuwe inhoud, toepassingen en diensten stijgt.

(2)

De internetpenetratie in de Gemeenschap groeit nog steeds in hoog tempo. De door het internet geboden mogelijkheden moeten worden benut om elk individu en elke organisatie in de Gemeenschap de maatschappelijke en economische voordelen van informatie- en kennisoverdracht te bieden. In Europa is nu de weg vrijgemaakt voor de benutting van het potentieel van digitale inhoud.

(3)

In de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 werd er de nadruk op gelegd dat de overgang naar een digitale kenniseconomie onder invloed van nieuwe goederen en diensten een sterke motor zal zijn voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid. Bovendien werd uitdrukkelijk erkend dat de inhoudindustrie een meerwaarde schept door de Europese culturele diversiteit te exploiteren en via netwerken te verspreiden.

(4)

In het actieplan e-Europa 2005, waarin de strategie van Lissabon wordt uitgewerkt, wordt opgeroepen tot acties die de opkomst van veilige, via breedbandnetwerken te leveren diensten, toepassingen en inhoud moeten stimuleren om aldus een gunstig klimaat voor particuliere investeringen en voor creatie van nieuwe banen te scheppen, de productiviteit te verhogen, overheidsdiensten te moderniseren en iedereen de gelegenheid te geven een rol te spelen in de wereldwijde informatiemaatschappij.

(5)

In Europa is er een duidelijk toenemende vraag naar digitale inhoud van hoge kwaliteit, met evenwichtige toegangs‐ en gebruikersrechten voor een brede gemeenschap: burgers, studenten, onderzoekers, kleine en middelgrote ondernemingen en andere zakelijke gebruikers, of mensen met specifieke behoeften, die hun kennis willen vergroten, of „hergebruikers” die digitale inhoudbronnen willen benutten om nieuwe diensten te creëren.

(6)

Deelnemers op de markt voor digitale inhoud zijn aanbieders van inhoud (met inbegrip van openbare en particuliere organisaties en instellingen die digitale inhoud creëren, verzamelen of bezitten) en gebruikers van inhoud (met inbegrip van organisaties en bedrijven die als eindgebruikers digitale inhoud hergebruiken en/of daar een meerwaarde aan geven). Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de deelneming van het midden- en kleinbedrijf.

(7)

Het programma e-Inhoud (2001-2004), aangenomen bij Besluit 2001/48/EG van de Raad (3), heeft de ontwikkeling en het gebruik van Europese digitale inhoud op internet en de taaldiversiteit van Europese websites in de informatiemaatschappij bevorderd. In de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2003 betreffende de tussentijdse evaluatie van het programma e-Inhoud wordt het belang van maatregelen op dit gebied bevestigd.

(8)

Door het voortschrijden van de technologie is het mogelijk inhoud een meerwaarde te geven in de vorm van ingebedde kennis en de interoperabiliteit op dienstenniveau te verbeteren, hetgeen fundamenteel is voor de toegang tot en de verspreiding van digitale inhoud. Dit geldt met name voor de sectoren van algemeen belang waarop dit programma zich moet richten.

(9)

Het bevorderen van solide bedrijfsmodellen zal de continuïteit van de in het kader van het programma opgestarte projecten ten goede komen en aldus betere voorwaarden scheppen voor een groter economisch rendement van diensten die zijn gebaseerd op toegang tot en hergebruik van digitale inhoud.

(10)

Er wordt een regelgevingskader gedefinieerd om in te spelen op de uitdagingen van digitale inhoud in de informatiemaatschappij (4)  (5)  (6).

(11)

Door uiteenlopende praktijken in de lidstaten blijven er technische belemmeringen bestaan voor grootschalige toegang, gebruik, hergebruik en exploitatie van overheidsinformatie in de Gemeenschap.

(12)

Wanneer digitale inhoud ook betrekking heeft op persoonsgegevens, dienen de Richtlijnen 95/46/EG (7) en 2002/58/EG (8) in acht te worden genomen en moet de technologie de privacy eerbiedigen en, waar mogelijk, verhogen.

(13)

Acties van de Gemeenschap ten aanzien van de inhoud van informatie dienen het meertalige en multiculturele karakter van de Gemeenschap te versterken.

(14)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9).

(15)

De Commissie dient zorg te dragen voor de complementariteit en synergie met verwante initiatieven en programma's van de Gemeenschap, in het bijzonder die op het gebied van onderwijs en cultuur en het Europese interoperabiliteitskader.

(16)

Bij dit besluit wordt voor de totale duur van het programma een financieel kader vastgesteld dat voor de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt zal zijn in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (10).

(17)

Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde actie, namelijk de verbetering van de toegankelijkheid, het nut en de exploiteerbaarheid van digitale inhoud in Europa, wegens het transnationale karakter van de onderliggende vraagstukken niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de Europese dimensie en gevolgen van de actie, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel zoals opgenomen in dat artikel gaat dit besluit niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te bereiken,

BESLUITEN:

Artikel 1

Doelstelling van het programma

1.   Bij dit besluit wordt een programma van de Gemeenschap voor de periode 2005-2008 vastgesteld dat de toegankelijkheid, het nut en de exploiteerbaarheid van digitale inhoud in Europa moet verbeteren om aldus de ontwikkeling en verspreiding van informatie ‐ op gebieden van algemeen belang ‐ op het niveau van de Gemeenschap te bevorderen.

Het programma wordt het „e-Inhoud-plus”-programma genoemd (hierna „het programma” te noemen).

2.   Om de algemene doelstelling van het programma te verwezenlijken, worden de volgende actielijnen gevolgd:

a)

bevordering op communautair niveau van de toegankelijkheid, het nut en de exploitatie van digitale inhoud;

b)

bevordering van kwaliteitsverbetering en stimulering van de beste praktijken in verband met digitale inhoud onder aanbieders van inhoud en gebruikers, in alle sectoren;

c)

verbetering van de samenwerking tussen en voorlichting aan marktdeelnemers op het gebied van digitale inhoud.

Zoals aangegeven in bijlage I zijn de in het kader van deze actielijnen te verrichten activiteiten gericht op de doelgebieden overheidsinformatie, ruimtelijke informatie, en educatieve, culturele en wetenschappelijke inhoud. Het programma wordt uitgelvoerd overeenkomstig bijlage II.

Artikel 2

Deelname

1.   Deelname aan het programma staat open voor in de lidstaten gevestigde juridische eenheden. In de kandidaat-lidstaten gevestigde juridische eenheden kunnen eveneens aan het programma deelnemen overeenkomstig bestaande of te sluiten bilaterale overeenkomsten met die landen.

2.   Deelname aan het programma is mogelijk voor juridische eenheden die gevestigd zijn in EVA-landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, zulks in overeenstemming met het bepaalde in die overeenkomst.

3.   Deelname aan het programma zonder financiële steun van de Gemeenschap is mogelijk voor in derde landen gevestigde juridische eenheden en internationale organisaties, op voorwaarde dat deze deelname werkelijk bijdraagt tot de uitvoering van het programma. Een besluit daarover wordt genomen overeenkomstig de in artikel 4, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 3

Bevoegdheden van de Commissie

1.   De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma.

2.   De Commissie stelt op basis van dit besluit een werkprogramma op.

3.   Bij de uitvoering van het programma zorgt de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten voor de algehele samenhang en complementariteit met andere communautaire beleidsmaatregelen, programma's en acties die van invloed zijn op de ontwikkeling en het gebruik van Europese digitale inhoud en de bevordering van taalkundige verscheidenheid in de informatiemaatschappij, meer in het bijzonder met de communautaire programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling Ida, eTen, e‐Insluiting, e‐Leren, Modinis en Veiliger Internet.

4.   De Commissie neemt volgens de procedure van artikel 4, lid 2, een besluit over de volgende aangelegenheden:

a)

goedkeuring en wijziging van het werkprogramma;

b)

bepaling van de criteria voor en de inhoud van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen overeenkomstig de doelstelling van artikel 1;

c)

beoordeling van de projecten die in het kader van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen worden ingediend voor communautaire financiering met een geraamde communautaire bijdrage van 1 miljoen EUR of meer;

d)

afwijkingen van de regels van bijlage II.

5.   De Commissie houdt het comité van artikel 4 op de hoogte van de voortgang bij de uitvoering van het programma.

Artikel 4

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 5

Toezicht en evaluatie

1.   Om te waarborgen dat de steun van de Gemeenschap doeltreffend wordt aangewend, draagt de Commissie er zorg voor dat de acties uit hoofde van dit besluit vooraf beoordeeld, tijdens de uitvoering gevolgd en achteraf geëvalueerd worden.

2.   De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van projecten in het kader van dit programma. De Commissie evalueert de wijze waarop de projecten zijn uitgevoerd en het effect ervan om na te gaan of de oorspronkelijke doelstellingen zijn bereikt.

3.   De Commissie legt uiterlijk medio 2006 een verslag over de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde actielijnen voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. Daarin deelt de Commissie mee of de bedragen voor 2007‐2008 binnen de financiële vooruitzichten blijven. In voorkomend geval neemt de Commissie de nodige maatregelen in het kader van de begrotingsprocedures voor 2007‐2008 om te waarborgen dat de jaarlijkse toewijzingen binnen de financiële vooruitzichten blijven. De Commissie dient na afloop van het programma een definitief evaluatieverslag in.

4.   De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad de resultaten van haar kwantitatieve en kwalitatieve evaluaties toekomen tezamen met alle passende voorstellen tot wijziging van dit besluit. De resultaten worden voorgelegd vóór de indiening van de ontwerp-begrotingen voor de jaren 2007 en 2009.

Artikel 6

Financieel kader

1.   Het financiële kader voor de uitvoering van de acties van de Gemeenschap krachtens dit besluit voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 bedraagt 149 miljoen EUR, waarvan 55,6 miljoen EUR voor de periode tot en met 31 december 2006.

2.   Voor de periode na 31 december 2006 wordt het bedrag geacht te zijn bevestigd indien het in deze fase binnen de financiële vooruitzichten blijft die gelden voor de periode die in 2007 begint.

3.   De jaarlijkse toewijzingen voor de periode van 2005 tot en met 2008 worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. In bijlage III staat een indicatieve verdeling van de uitgaven.

Gedaan te Straatsburg, 9 maart 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. P. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 117 van 30.4.2004, blz. 49.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 22 april 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 september 2004 (PB C 25 E van 1.2.2005, blz. 19), standpunt van het Europees Parlement van 27 januari 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 28 februari 2005.

(3)  PB L 14 van 18.1.2001, blz. 32.

(4)  Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90).

(5)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10).

(6)  Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20).

(7)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31). Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(10)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).


BIJLAGE I

Acties

I.   INLEIDING

De algemene doelstelling van e‐Inhoud-plus is de toegankelijkheid, het nut en de exploiteerbaarheid van digitale inhoud in Europa te verbeteren om aldus de ontwikkeling en verspreiding van informatie ‐ op gebieden van algemeen belang ‐ op het niveau van de Gemeenschap te bevorderen.

Het moet betere voorwaarden scheppen voor de ontsluiting en het beheer van digitale inhoud en diensten in een meertalige en multiculturele omgeving. Het moet de keuzemogelijkheden van de gebruiker verruimen en ondersteuning bieden voor de nieuwe interactieve gebruiksmogelijkheden van digitale inhoud waarin extra kennisniveaus verwerkt zijn, een inmiddels welhaast essentieel element om inhoud dynamischer te maken en beter op een specifieke context (leren, cultuur, mensen met specifieke behoeften, enz.) af te stemmen.

Het programma moet de weg effenen voor een gestructureerd kader voor digitale inhoud van hoge kwaliteit in Europa ‐ de Europese digitale-inhoudruimte ‐ door de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken en kruisbestuiving tussen inhoudsectoren, aanbieders van inhoud en gebruikers te stimuleren.

a)

bevordering op communautair niveau van de toegankelijkheid, het nut en de exploitatie van digitale inhoud;

b)

bevordering van kwaliteitsverbetering en stimulering van de beste praktijken in verband met digitale inhoud onder aanbieders van inhoud en gebruikers, in alle sectoren;

c)

verbetering van de samenwerking tussen en voorlichting aan marktdeelnemers op het gebied van digitale inhoud.

II.   ACTIELIJNEN

A.

Bevordering op communautair niveau van de toegankelijkheid, het nut en de exploitatie van digitale inhoud

De in het kader van deze actielijnen te verrichten activiteiten omvatten de vorming van netwerken en allianties tussen de diverse marktdeelnemers om de ontwikkeling van nieuwe diensten te bevorderen.

Doelgebieden zijn overheidsinformatie, ruimtelijke informatie, leren en culturele inhoud.

De nadruk zal komen te liggen op:5

a)

bevordering van een groter bewustzijn van het belang, de commerciële waarde en de maatschappelijke implicaties van overheidsinformatie. De activiteiten zullen het daadwerkelijkE gebruik en de exploitatie van overheidsinformatie over de grenzen heen tussen openbare instanties en particuliere organisaties, met inbegrip van het midden- en kleinbedrijf (MKB), voor informatieproducten en ‐diensten met een toegevoegde waarde bevorderen;

b)

bevordering van een ruimer gebruik van ruimtelijke informatie door overheidsinstanties, particuliere bedrijven, met inbegrip van het MKB, en burgers door middel van samenwerkingsmechanismen op Europees niveau. Bij de activiteiten dient zowel op de technische als op de organisatorische aspecten te worden ingegaan en te worden vermeden dat territoriale gegevensbestanden elkaar overlappen of onvoldoende ontwikkeld worden. Daarbij dient de grensoverschrijdende interoperabiliteit te worden gestimuleerd zodat coördinatie tussen cartografische bureaus mogelijk wordt en op Europees niveau nieuwe diensten voor mobiele gebruikers kunnen worden ontwikkeld. Zij dienen ook het gebruik van open normen te ondersteunen;

c)

bevordering van de toename van het aantal open Europese kennispools voor digitale objecten ten behoeve van onderwijs‐ en onderzoekgemeenschappen en particulieren. Deze activiteiten zullen bijdragen tot het ontstaan van trans-Europese bemiddelingsdiensten voor digitale leerinhoud, met bijbehorende bedrijfsmodellen. Deze activiteiten dienen ook het gebruik van open normen te bevorderen, alsmede de vorming van grote gebruikersgroepen die de normvoorbereidings‐ en specificatieschema's analyseren en testen, zodat bij de definitie van wereldwijde normen voor digitale leerinhoud rekening wordt gehouden met de Europese meertaligheid en multiculturaliteit;

d)

bevordering van het ontstaan van trans-Europese informatie-infrastructuren voor het toegankelijk maken en benutten van hoogwaardige Europese digitale culturele en wetenschappelijke hulpbronnen door de koppeling van virtuele bibliotheken, gemeenschapsgeheugens, enz. De activiteiten dienen mede betrekking te hebben op gecoördineerde werkwijzen voor het digitaliseren en opbouwen van verzamelingen, het bewaren van digitale objecten en het inventariseren van culturele en wetenschappelijke hulpbronnen. Zij dienen de toegang tot digitale culturele en wetenschappelijke hulpbronnen te verbeteren door doeltreffende licentieformules en collectieve voorafgaande vereffening van rechten.

B.

Bevordering van kwaliteitsverbetering en stimulering van de beste praktijken in verband met digitale inhoud onder aanbieders van inhoud en gebruikers, in alle sectoren

De in het kader van deze actielijnen te verrichten activiteiten moeten de inventarisatie en brede verspreiding van beste praktijken op het gebied van methoden, processen en operaties vergemakkelijken teneinde een hogere kwaliteit, efficiëntie en doeltreffendheid bij ontwikkeling, gebruik en verspreiding van digitale inhoud te bereiken.

Deze activiteiten omvatten experimenten om de zoekmogelijkheden, bruikbaarheid, herbruikbaarheid, combinatiemogelijkheden en interoperabiliteit van digitale inhoud mee aan te tonen binnen de context van het huidige wetgevingskader, waarbij van meet af aan wordt voldaan aan de eisen van de verschillende doelgroepen en ‐markten in een steeds meertaligere en multiculturelere omgeving, waardoor deze experimenten verder gaan dan gewone lokaliseringstechnologieën.

Deze activiteiten zullen gebruikmaken van de voordelen van de verrijking van digitale inhoud met machineleesbare data (semantisch goed gedefinieerde metagegevens op basis van beschrijvende terminologie, woordenlijsten en ontologieën).

De experimenten worden themagewijs uitgevoerd. De verzameling, verspreiding en intersectoriële kruisbestuiving van de verworven kennis zijn een integrerend onderdeel van de experimenten.

De doelgebieden zijn overheidsinformatie, ruimtelijke informatie, digitaal leren en culturele inhoud en wetenschappelijke digitale inhoud.

C.

Verbetering van de samenwerking tussen en voorlichting aan marktdeelnemers op het gebied van digitale inhoud

De in het kader van deze actielijnen te verrichten activiteiten omvatten onder meer flankerende maatregelen voor wetgeving op het gebied van digitale inhoud, maatregelen voor meer samenwerking tussen marktdeelnemers op het gebied van digitale inhoud en voorlichting. Zij zullen bijdragen tot de ontwikkeling van instrumenten voor benchmarking, toezicht en analyse, de evaluatie van de invloed van het programma en de verspreiding van de resultaten daarvan. Nieuwe mogelijkheden en problemen (zoals vertrouwen, kwaliteitsmerken, intellectuele-eigendomsrechten in de educatieve sector) worden in kaart gebracht en geanalyseerd en zo nodig worden er voorstellen voor oplossingen aangedragen.


BIJLAGE II

Instrumenten voor de uitvoering van het programma

1.

De Commissie voert het programma uit met inachtneming van de technische specificaties van bijlage I.

2.

Het programma wordt uitgevoerd door middel van onder meer de onderstaande werkzaamheden onder contract:

a)

Werkzaamheden voor gezamenlijke rekening

i)

Projecten met het oog op kennisverruiming om bestaande producten, processen en/of diensten te verbeteren en/of te voorzien in de behoeften van het Gemeenschapsbeleid. De bijdrage van de Gemeenschap bedraagt doorgaans niet meer dan 50 % van de kosten van het project. Overheidslichamen kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding op basis van 100 % van de extra kosten.

ii)

Activiteiten op het gebied van beste praktijken voor kennisverspreiding. Deze vinden gewoonlijk themagewijs plaats en worden onderling gekoppeld door thematische netwerken. De bijdrage van de Gemeenschap voor de onder dit punt bedoelde maatregelen beperkt zich tot de directe uitgaven die noodzakelijk of wenselijk worden geacht voor de specifieke doelstellingen van de actie.

iii)

Thematische netwerken: netwerken van uiteenlopende marktdeelnemers rond een bepaalde technologische en organisatorische doelstelling om coördinatie en kennisoverdracht te verbeteren. Deze kunnen samenhangen met activiteiten op het gebied van beste praktijken. Steun wordt verleend voor subsidiabele meerkosten voor het coördineren en opzetten van het netwerk. De bijdrage van de Gemeenschap kan de subsidiabele meerkosten van deze maatregelen dekken.

b)

Begeleidende maatregelen

Begeleidende maatregelen dragen bij tot de uitvoering van het programma of de voorbereiding van toekomstige activiteiten. Maatregelen die gericht zijn op het in de handel brengen van producten, processen of diensten, marketingactiviteiten en verkoopbevordering zijn uitgesloten.

i)

Studies ter ondersteuning van het programma, met inbegrip van de voorbereiding van toekomstige activiteiten.

ii)

Informatie-uitwisseling, conferenties, seminars, workshops of andere vergaderingen en het beheer van thematische activiteiten.

iii)

Verspreidings‐, voorlichtings‐ en communicatieactiviteiten.

3.

De selectie van de werkzaamheden voor gezamenlijke rekening geschiedt op basis van op de website van de Commissie te publiceren uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, conform de geldende financiële bepalingen.

4.

Aanvragen voor een bijdrage van de Gemeenschap dienen waar zulks van toepassing is vergezeld te gaan van een financieel plan met een uitsplitsing van de kosten per projectonderdeel, onder vermelding van de bijdrage die van de Gemeenschap wordt verlangd en eventuele andere verzoeken om subsidies of toegekende subsidies uit andere bronnen.

5.

Begeleidende maatregelen worden uitgevoerd op basis van aanbestedingen conform de geldende financiële bepalingen.


BIJLAGE III

Indicatieve verdeling van de uitgaven

1

Bevordering op communautair niveau van de toegankelijkheid, het nut en de exploitatie van digitale inhoud

40 — 50 %

2

Bevordering van kwaliteitsverbetering en stimulering van de beste praktijken in verband met digitale inhoud onder aanbieders van inhoud en gebruikers, in alle sectoren

45 - 55 %

3

Verbetering van de samenwerking tussen en voorlichting aan marktdeelnemers op het gebied van digitale inhoud

8 — 12 %


24.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/9


RICHTLIJN 2005/1/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 maart 2005

tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 92/49/EEG en 93/6/EEG van de Raad en de Richtlijnen 94/19/EG, 98/78/EG, 2000/12/EG, 2001/34/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de mededeling van de Commissie van 11 mei 1999 inzake het Actieplan voor financiële diensten is een reeks acties vastgesteld die nodig zijn om de interne markt voor financiële diensten te voltooien.

(2)

Tijdens zijn bijeenkomst van 23 en 24 maart 2000 te Lissabon heeft de Europese Raad erop aangedrongen dat dit actieplan vóór 2005 wordt uitgevoerd.

(3)

Op 17 juli 2000 heeft de Raad het Comité van wijzen voor de regulering van de Europese effectenmarkten ingesteld. In zijn eindverslag heeft dit comité gepleit voor de invoering van een regelgevingskader met vier niveaus om het regelgevingsproces met betrekking tot de communautaire effectenwetgeving flexibeler, efficiënter en transparanter te maken.

(4)

In zijn resolutie over een efficiëntere regulering van de effectenmarkten in de Europese Unie neemt de Europese Raad van 23 en 24 maart 2001 te Stockholm met instemming kennis van het verslag van het Comité van wijzen en stelt hij dat de benadering met vier niveaus haar beslag moet krijgen.

(5)

In het licht van deze ontwikkelingen heeft de Commissie op 6 juni 2001 de Besluiten 2001/527/EG (4) en 2001/528/EG (5) tot instelling van respectievelijk het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) en het Europees Comité voor het effectenbedrijf (ECEB) aangenomen.

(6)

Democratische controleerbaarheid en transparantie moeten inherent zijn aan het Lamfalussy-proces en de uitbreiding ervan, hetgeen alleen voldoende kan worden gewaarborgd door met betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen het interinstitutionele evenwicht in acht te nemen.

(7)

Deze richtlijn wijzigt Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (6), Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (7), Richtlijn 91/675/EEG van de Raad van 19 december 1991 tot oprichting van een Comité voor het verzekeringswezen (8), Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering) (9) en Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (10), alsmede Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (11), Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (12), Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (13), Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (14), Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (15) en Richtlijn 2002/87/EG betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat. Deze richtlijn beoogt slechts enkele wijzigingen aan te brengen in de organisatiestructuur van comités. Geen der wijzigingen vormt een uitbreiding van de bevoegdheden tot het nemen van uitvoeringsmaatregelen die bij deze richtlijnen aan de Commissie zijn toegekend, noch van bevoegdheden die bij Richtlijn 93/6/EEG aan de Raad zijn toegekend.

(8)

In zijn resolutie van 5 februari 2002 heeft het Europees Parlement de benadering met vier niveaus met betrekking tot effecten onderschreven op basis van de plechtige verklaring die diezelfde dag door de Commissie voor het Parlement is afgelegd en de brief die het Commissielid voor de interne markt op 2 oktober 2001 heeft gericht aan de voorzitter van de Economische en Monetaire Commissie van het Europees Parlement met betrekking tot de waarborgen voor de rol van het Europees Parlement in dit proces. In zijn resolutie van 21 november 2002 heeft het Parlement erop aangedrongen bepaalde aspecten van die benadering uit te breiden tot het bank- en verzekeringswezen, mits de Raad een goed institutioneel evenwicht waarborgt.

(9)

De toezeggingen die door de Commissie met betrekking tot de wetgeving op het gebied van effecten zijn gedaan in de vorm van de bovengenoemde verklaring van 5 februari 2002 en brief van 2 oktober 2001, dienen te worden aangevuld met voldoende waarborgen voor een passend institutioneel evenwicht.

(10)

Op 3 december 2002 heeft de Raad de Commissie verzocht regelingen te treffen voor de overige financiëledienstensectoren op basis van het eindverslag van het Comité van wijzen.

(11)

Tevens zijn waarborgen noodzakelijk met betrekking tot de uitbreiding van de benadering met vier niveaus, daar de EU-instellingen nog geen ruime praktische ervaring met de Lamfalussy-benadering met vier niveaus hebben opgedaan. Bovendien is er in het eerste en het tweede interim-verslag van de Interinstitutionele controlegroep die toezicht houdt op het Lamfalussy-proces, sprake van bepaalde opmerkingen en punten van kritiek inzake de werking van het proces.

(12)

Snelle vaststelling en kwaliteit van de wetgeving zijn fundamentele doelstellingen van het Lamfalussy-proces. Het welslagen van dit proces hangt meer af van de politieke bereidheid van de institutionele partners om een adequaat kader voor de vaststelling van wetgeving te creëren dan van een snellere vaststelling van de desbetreffende gedelegeerde technische bepalingen. Bovendien kan een al te grote nadruk op het tempo van de vaststelling van de gedelegeerde bepalingen leiden tot aanzienlijke problemen met betrekking tot de kwaliteit van die bepalingen.

(13)

Met de uitbreiding van het Lamfalussy-proces wordt niet vooruitgelopen op eventuele besluiten met betrekking tot de organisatie van het toezicht op Europees niveau.

(14)

Wat de banksector betreft, dient daartoe de rol te worden aangepast van het Raadgevend Comité voor het bankwezen (RCB), dat is ingesteld bij Richtlijn 2000/12/EG.

(15)

Ten blijke van deze gewijzigde rol dient het RCB te worden vervangen door het „Europees Comité voor het bankwezen”.

(16)

De voor de uitvoering van Richtlijn 2000/12/EG vereiste maatregelen zijn maatregelen van algemene strekking en worden vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (16).

(17)

De goedgekeurde uitvoeringsmaatregelen laten de wezenlijke bepalingen van deze richtlijnen onverlet.

(18)

Het Europees Parlement dient vanaf het moment van de eerste toezending van de ontwerp-uitvoeringsmaatregelen over een termijn van drie maanden te beschikken om deze te behandelen en terzake een standpunt te bepalen. In dringende en naar behoren gemotiveerde gevallen moet deze termijn echter kunnen worden ingekort. Indien binnen die termijn door het Europees Parlement terzake een resolutie is aangenomen, behandelt de Commissie de ontwerp-maatregelen opnieuw.

(19)

Bij de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden dient de Commissie de volgende beginselen in acht te nemen: het vertrouwen van beleggers in de financiële markten moet worden opgebouwd door hoge normen met betrekking tot de transparantie op de financiële markten te bevorderen; aan beleggers moet een breed scala van alternatieve beleggingsmogelijkheden worden geboden, alsmede een niveau van informatievoorziening en bescherming dat op hun situatie is toegesneden; er moet voor worden gezorgd dat onafhankelijke regelgevende autoriteiten de voorschriften consequent handhaven, met name bij de bestrijding van economische criminaliteit; een hoge mate van transparantie en uitgebreid overleg met alle marktdeelnemers en met het Europees Parlement en de Raad zijn nodig; innovatie op de financiële markten moet worden gestimuleerd om deze dynamisch en doelmatig te maken; er moet worden gezorgd voor integriteit van de markten door nauwgezet en reactief toezicht uit te oefenen op financiële innovatie; verlaging van de kosten van en verbetering van de toegang tot kapitaal zijn van belang; bij uitvoeringsmaatregelen moet een afweging plaatsvinden van de kosten en baten op de lange termijn voor de marktdeelnemers (met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen en kleine beleggers); het internationale concurrentievermogen van de financiële markten in de Europese Unie moet worden versterkt zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de hoognodige uitbreiding van de internationale samenwerking; er moeten voor alle marktdeelnemers gelijke concurrentievoorwaarden worden gecreëerd door telkens wanneer dit dienstig is op EU-niveau regelgeving vast te stellen; er moet rekening worden gehouden met verschillen tussen de nationale markten, voorzover deze de samenhang van de interne markt niet bovenmatig aantasten; de samenhang met andere communautaire wetgeving op dit gebied moet worden gewaarborgd, omdat een onevenwichtige informatievoorziening en een gebrek aan transparantie de werking van de markten in gevaar kunnen brengen en vooral nadelig kunnen zijn voor consumenten en kleine beleggers.

(20)

Een aantal van de bestaande bepalingen voor het aanbrengen van technische aanpassingen in Richtlijn 2000/12/EG dienen in overeenstemming te worden gebracht met Besluit 1999/468/EG.

(21)

Om de institutionele en juridische samenhang met de op andere bevoegdheidsterreinen van de Gemeenschap gevolgde benadering te waarborgen, is bij Besluit 2004/10/EG van de Commissie (17) het Europees Comité voor het bankwezen ingesteld in een adviserende rol om de Commissie bij te staan bij de uitwerking van communautaire bankwetgeving. De in Richtlijn 2000/12/EG voorkomende verwijzingen naar de adviserende taken van het RCB dienen bijgevolg te worden geschrapt.

(22)

De bevoegdheden van het RCB op het gebied van de bewaking van observatieratio's voor de solvabiliteit en liquiditeit van kredietinstellingen zijn niet langer nodig in het licht van de harmonisatie van de kapitaaltoereikendheidsvoorschriften en de ontwikkelingen in de technieken die door kredietinstellingen worden gehanteerd om hun liquiditeitsrisico te meten en te beheersen.

(23)

Bovendien zijn aanzienlijke vorderingen gemaakt op het gebied van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen toezichthoudende autoriteiten, met name door middel van memoranda van overeenstemming, waardoor de regelmatige bewaking door de Commissie en de stelselmatige kennisgeving aan het RCB van individuele toezichthoudingsbesluiten overbodig zijn geworden.

(24)

De instelling van het Europees Comité voor het bankwezen dient andere vormen van samenwerking tussen de verschillende bij de regelgeving van en het toezicht op kredietinstellingen betrokken autoriteiten onverlet te laten, met name de samenwerking binnen het bij Besluit 2004/5/EG van de Commissie (18) ingestelde Comité van Europese bankentoezichthouders.

(25)

Het Comité voor het verzekeringswezen (CV), dat in het leven is geroepen bij Richtlijn 91/675/EEG, is ingesteld om de Commissie bij te staan in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die haar bij de richtlijnen op het gebied van het verzekeringswezen zijn verleend, en met name bij het aanbrengen van de technische aanpassingen die nodig zijn om met de ontwikkelingen in de verzekeringsbranche rekening te houden; deze maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG.

(26)

Richtlijn 91/675/EEG bepaalt voorts dat het CV elk vraagstuk dient te behandelen met betrekking tot de toepassing van communautaire bepalingen op het gebied van het verzekeringswezen en, meer in het bijzonder, de Commissie dient te adviseren in verband met wetgevingsvoorstellen die zij voornemens is aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen.

(27)

Met het oog op de totstandbrenging van een interne markt die verzekeringnemers en begunstigden afdoende bescherming biedt, zijn verzekeringsondernemingen en instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op de interne markt actief zijn op grond van de beginselen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, aan specifieke communautaire wetgeving onderworpen. Om de goede werking van de interne markt te waarborgen en de financiële stabiliteit te handhaven, moet deze wetgeving, en met name de financiële en technische aspecten ervan, onmiddellijk kunnen worden aangepast aan de marktveranderingen die van invloed zijn op deze sectoren.

(28)

De rol van het CV dient bijgevolg te worden aangepast en het dient te worden omgedoopt tot het „Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen”. Op het gebied van de bedrijfspensioenen mag het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen zich echter niet bezighouden met aspecten van de sociale en arbeidswetgeving, zoals bedrijfsregelingen, met name waar het gaat om verplicht lidmaatschap en collectieve arbeidsovereenkomsten.

(29)

De maatregelen die vereist zijn voor de uitvoering van onder Richtlijn 91/675/EEG vallende besluiten, zijn maatregelen van algemene strekking en worden vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.

(30)

Om de institutionele en juridische samenhang met de op andere bevoegdheidsterreinen van de Gemeenschap gevolgde benadering te waarborgen, wordt bij Besluit 2004/9/EG van de Commissie (19) het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen ingesteld in een adviserende rol om de Commissie bij te staan op het gebied van verzekeringen en bedrijfspensioenen. De in Richtlijn 91/675/EEG voorkomende verwijzingen naar de adviserende taken van het CV dienen bijgevolg te worden geschrapt.

(31)

Richtlijn 85/611/EEG voorziet in de instelling van een icbe-Contactcomité dat de Commissie bijstaat door het bevorderen van een geharmoniseerde uitvoering van bovengenoemde richtlijn door regelmatig overleg, het vergemakkelijken van overleg tussen de lidstaten en het adviseren van de Commissie, indien nodig, over in de richtlijn aan te brengen wijzigingen.

(32)

Het icbe-Contactcomité mag tevens optreden als een comitologiecomité in de zin van Besluit 1999/468/EG om de Commissie bij te staan met betrekking tot de in Richtlijn 85/611/EEG aan te brengen technische aanpassingen.

(33)

Op 3 december 2002 heeft de Raad de Commissie verzocht stappen te ondernemen om onder meer de taak van het icbe-Contactcomité als adviesorgaan van de Commissie bij de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden over te dragen aan het ECEB.

(34)

Met het oog op de volledige uitvoering van het model dat in de recente effectenrichtlijnen, met name in Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (20), is neergelegd, waarbij het ECEB wordt belast met de taak om de Commissie van advies te dienen bij de uitoefening van haar regelgevende bevoegdheden, terwijl de organisatie van andere aspecten van de werkzaamheden van het ECEB worden geregeld bij Besluit 2001/528/EG, dient tot schrapping te worden overgegaan van de in artikel 53 van Richtlijn 85/611/EEG vervatte bepalingen tot regeling van de organisatie en taken van het huidige icbe-Contactcomité wanneer dit comité niet in de hoedanigheid van comitologiecomité handelt.

(35)

Daarom dienen de bevoegdheden die reeds bij Richtlijn 2003/6/EG aan het ECEB zijn verleend, uitdrukkelijk op een zodanige wijze te worden uitgebreid dat zij ook de taken bestrijken die thans in Richtlijn 85/611/EEG zijn omschreven. De voor de uitvoering van laatstgenoemde richtlijn vereiste maatregelen zijn maatregelen van algemene strekking en worden vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.

(36)

De Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 92/49/EEG, 93/6/EEG, 94/19/EG, 98/78/EG, 2000/12/EG, 2001/34/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

WIJZIGING VAN DE RICHTLIJNEN 93/6/EEG, 94/19/EG EN 2000/12/EG BETREFFENDE DE BANKSECTOR

Artikel 1

Richtlijn 93/6/EEG

In artikel 7, lid 9, derde volzin, van Richtlijn 93/6/EEG worden de woorden „alsmede aan het Raadgevend Comité voor het bankwezen” geschrapt.

Artikel 2

Richtlijn 94/19/EG

In artikel 3, lid 1, derde alinea, van Richtlijn 94/19/EG worden de woorden „Raadgevend Comité voor het bankwezen” vervangen door de woorden „Europees Comité voor het bankwezen”.

Artikel 3

Richtlijn 2000/12/EG

Richtlijn 2000/12/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 4, wordt vervangen door:

„4.

De Commissie besluit over wijzigingen van de in lid 3 vermelde lijst volgens de in artikel 60, lid 2, bedoelde procedure.”.

2)

Artikel 2, lid 5, derde alinea, wordt vervangen door:

„Voorzover het gaat om andere kredietinstellingen dan die welke worden opgericht in nieuw ingepolderde gebieden, respectievelijk zijn voortgekomen uit fusie of afsplitsing van bestaande, onder het centrale orgaan ressorterende instellingen, kan de Commissie volgens de in artikel 60, lid 2, bedoelde procedure aanvullende regels vaststellen voor de toepassing van het bepaalde in de tweede alinea, zulks met inbegrip van de opheffing van de in de eerste alinea bedoelde vrijstellingen, wanneer zij oordeelt dat aansluiting van nieuwe instellingen volgens de in de tweede alinea vermelde regeling de concurrentie negatief kan beïnvloeden.”.

3)

Artikel 4 wordt vervangen door:

Artikel 4

Vergunning

De lidstaten schrijven voor dat de onder deze richtlijn vallende kredietinstellingen een vergunning moeten hebben verkregen alvorens hun werkzaamheden aan te vangen. Zij stellen daarvoor de voorwaarden vast, onverminderd de artikelen 5 tot en met 9 en brengen deze ter kennis van de Commissie.”.

4)

De tweede volzin van artikel 22, lid 9, wordt geschrapt.

5)

De tweede volzin van artikel 22, lid 10, wordt geschrapt.

6)

Artikel 23, lid 1, wordt vervangen door:

„1.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie en de bevoegde instanties van de andere lidstaten in kennis van:

a)

elke vergunningverlening voor een rechtstreekse of onrechtstreekse dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van een derde land vallen;

b)

elke deelneming van een dergelijke onderneming in een kredietinstelling van de Gemeenschap waardoor deze instelling haar dochteronderneming zou worden.

Wanneer vergunning wordt verleend aan een rechtstreekse of onrechtstreekse dochteronderneming van één of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen, wordt de structuur van de groep vermeld in de kennisgeving van de bevoegde autoriteiten aan de Commissie overeenkomstig artikel 11.”.

7)

In artikel 24, lid 2, wordt de term „Raadgevend Comité voor het bankwezen” vervangen door de term „Europees Comité voor het bankwezen”.

8)

Artikel 25, lid 3, wordt vervangen door:

„3.

Onverminderd artikel 300, leden 1 en 2, van het Verdrag onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor het bankwezen het resultaat van de in lid 1 bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.”.

9)

In artikel 49, lid 2, derde volzin, worden de woorden „Raadgevend Comité voor het bankwezen” verangen door de term „Europees Comité voor het bankwezen”.

10)

De derde volzin van artikel 52, lid 9, wordt vervangen door:

„De desbetreffende bevoegde autoriteit licht de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten hierover in.”.

11)

In artikel 56 bis, lid 2, eerste volzin, worden de woorden „Het Raadgevend Comité voor het bankwezen kan algemene richtsnoeren verstrekken” vervangen door „De Commissie kan het Europees Comité voor het bankwezen verzoeken algemene richtsnoeren te verstrekken”.

12)

Titel VI wordt geschrapt.

13)

Artikel 60, lid 2, wordt vervangen door:

„2.

De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2004/10/EG van de Commissie (21). ingestelde Europees Comité voor het bankwezen (hierna „het comité” genoemd).

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

14)

In artikel 64, leden 2 en 6, worden de woorden „en het Raadgevend Comité voor het bankwezen” geschrapt.

HOOFDSTUK II

WIJZIGING VAN DE RICHTLIJNEN 73/239/EEG, 91/675/EEG, 92/49/EEG, 98/78/EG EN 2002/83/EG BETREFFENDE DE SECTOR VAN DE VERZEKERINGEN EN DE BEDRIJFSPENSIOENEN

Artikel 4

Richtlijn 73/239/EEG

Richtlijn 73/239/EEG wordt als volgt gewijzigd:

„Artikel 29 bis

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten in kennis van:

1)1.

a)

elke verlening van een vergunning aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van een derde land vallen;

b)

elke deelneming van een dergelijke moederonderneming in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap waardoor laatstgenoemde de dochteronderneming van eerstgenoemde wordt.

2.   Wanneer een vergunning zoals bedoeld in lid 1, onder a), wordt verleend aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming van één of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen, wordt de structuur van de groep vermeld in de kennisgeving van de bevoegde autoriteiten aan de Commissie.”.

2)   Artikel 29 ter, lid 4, tweede alinea, wordt vervangen door:

„In de in de eerste alinea bedoelde omstandigheden kan ook, naast het openen van onderhandelingen, overeenkomstig de in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG (22) bedoelde procedure en in overeenstemming met artikel 7, lid 3, en artikel 8 daarvan worden besloten dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten hun beslissingen moeten beperken of opschorten inzake:

a)

op het tijdstip van het besluit of later ingediende vergunningaanvragen en

b)

het verwerven van deelnemingen van rechtstreekse of middellijke moederondernemingen die onder het recht van het betrokken derde land vallen.

Artikel 5

Richtlijn 91/675/EEG

Richtlijn 91/675/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)   In de titel worden de woorden „Comité voor het verzekeringswezen” vervangen door „Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen”.

2)   Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2004/9/EG van de Commissie (23) ingestelde Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (hierna „het comité” genoemd).

2.   De voorzitter van het bij Besluit 2004/6/EG van de Commissie (24) ingestelde Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen neemt als waarnemer deel aan de vergaderingen van het comité.

3.   Het comité kan deskundigen en waarnemers uitnodigen om de vergaderingen van het comité bij te wonen.

4.   Het secretariaat van het comité wordt verzorgd door de Commissie.

3)   Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Indien in de besluiten die op het terrein van het directe schadeverzekeringsbedrijf en op dat van het directe levensverzekeringsbedrijf, alsmede op het gebied van herverzekeringen en bedrijfspensioenen worden aangenomen, aan de Commissie bevoegdheden worden verleend ter uitvoering van de daarin gestelde regels, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (25) van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

2.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

4)   De artikelen 3 en 4 worden geschrapt.

Artikel 6

Richtlijn 92/49/EEG

In artikel 40, lid 10, eerste volzin, van Richtlijn 92/49/EEG worden de woorden „legt om de twee jaar aan het Comité voor het verzekeringswezen dat is opgericht bij Richtlijn 91/675/EEG een verslag voor met een overzicht van” vervangen door de woorden „stelt het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in kennis van”.

Artikel 7

Richtlijn 98/78/EG

Richtlijn 98/78/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)   Artikel 10 bis, lid 3, wordt vervangen door:

„3.

Onverminderd artikel 300, leden 1 en 2, van het Verdrag onderzoekt de Commissie, hierin bijgestaan door het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, het resultaat van de in lid 1 genoemde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.”.

2)   Artikel 11, lid 5, wordt vervangen door:

„5.

Uiterlijk op 1 januari 2006 brengt de Commissie een verslag uit over de toepassing van deze richtlijn en, zo nodig, over de noodzaak van verdere harmonisatie.”.

Artikel 8

Richtlijn 2002/83/EG

Richtlijn 2002/83/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 46, lid 9, eerste volzin, wordt de zinsnede „De Commissie legt om de twee jaar aan het Comité voor het verzekeringswezen een verslag voor met een overzicht van” vervangen door de woorden „De Commissie stelt het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in kennis van.”.

2)

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 58

Informatieverstrekking aan de Commissie door de lidstaten

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten in kennis van:

a)

elke vergunningverlening voor een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van een derde land vallen.

b)

elke deelneming van een dergelijke moederonderneming in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap waardoor laatstgenoemde de dochteronderneming van eerstgenoemde wordt.

Wanneer een vergunning zoals bedoeld onder a) wordt verleend aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming van één of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen, wordt de structuur van de groep vermeld in de kennisgeving van de bevoegde autoriteiten aan de Commissie en aan de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten.”.

3)

Artikel 65, lid 1, wordt vervangen door:

„1.

De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2004/9/EG van de Commissie (26) ingestelde Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.

HOOFDSTUK III

WIJZIGING VAN DE RICHTLIJNEN 85/611/EEG EN 2001/34/EG MET BETREKKING TOT HET EFFECTENBEDRIJF

Artikel 9

Richtlijn 85/611/EEG

Richtlijn 85/611/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 6 quater wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tweede volzin van lid 9 wordt vervangen door:

„Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit.”;

b)

de tweede volzin van lid 10 wordt vervangen door:

„Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit.”.

2)

Artikel 14, lid 6, tweede alinea, wordt geschrapt.

3)

In artikel 21, lid 4, wordt de derde volzin vervangen door:

„Over deze gegevens wordt in het Europees Comité voor het effectenbedrijf van gedachten gewisseld.”.

4)

In artikel 22, lid 4, derde alinea, wordt de vierde volzin vervangen door:

„Over deze mededeling kan in het Europees Comité voor het effectenbedrijf van gedachten worden gewisseld.”.

5)

De titel van afdeling X wordt vervangen door:

„Europees Comité voor het effectenbedrijf”.

6)

Artikel 53 wordt geschrapt.

7)

Artikel 53 bis wordt vervangen door:

Artikel 53 bis

De technische wijzigingen die op de hierna genoemde punten in deze richtlijn moeten worden aangebracht, worden goedgekeurd volgens de in artikel 53 ter, lid 2, bedoelde procedure:

a)

verduidelijking van de definities om overal in de Gemeenschap een eenvormige toepassing van de richtlijn te waarborgen,

b)

aanpassing van de terminologie en formulering van de definities aan latere voorschriften inzake icbe's en aanverwante zaken.”.

8)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

Artikel 53 ter

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (27) ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf (hierna „het comité” genoemd).

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG (28) van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 10

Richtlijn 2001/34/EG

Richtlijn 2001/34/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 108 wordt geschrapt.

2)

Artikel 109 wordt gewijzigd als volgt:

„Artikel 109

1.   Met het oog op de aanpassing, in verband met de eisen van de economische situatie, van het minimumbedrag van de te verwachten beurswaarde, genoemd in artikel 43, lid 1, legt de Commissie aan het Europees Comité voor het effectenbedrijf, ingesteld bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (29) een ontwerp van de te nemen maatregelen voor.

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (30) van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden vastgesteld.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

HOOFDSTUK IV

WIJZIGING VAN RICHTLIJN 2002/87/EG BETREFFENDE FINANCIËLE CONGLOMERATEN

Artikel 11

Richtlijn 2002/87/EG

Artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG wordt vervangen door:

„2.

Onverminderd artikel 300, leden 1 en 2, van het Verdrag onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor het bankwezen, het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité voor financiële conglomeraten het resultaat van de in lid 1 bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.”.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De volgens de procedure van de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 daarvan goedgekeurde uitvoeringsmaatregelen laten de wezenlijke bepalingen van de richtlijnen onverlet.

2.   De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Indien de in het Verdrag vastgestelde voorwaarden voor de uitoefening van aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden worden gewijzigd, beziet de Commissie deze richtlijn opnieuw en stelt zij indien nodig wijzigingen voor. Zij doet dit in elk geval uiterlijk op 31 december 2007.

Artikel 13

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 13 mei 2005 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 9 maart 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. P. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 112 van 30.4.2004, blz. 21.

(2)  PB C 58 van 6.3.2004, blz. 23.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 31 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 mei 2004.

(4)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 43.

(5)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/8/EG (PB L 3 van 7.1.2004, blz. 33).

(6)  PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(7)  PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(8)  PB L 374 van 31.12.1991, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(9)  PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(10)  PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/39/EG.

(11)  PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(12)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2002/87/EG.

(13)  PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/69/EG van de Commissie (PB L 125 van 28.4.2004, blz. 44).

(14)  PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/109/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).

(15)  PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG van de Raad (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

(16)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(17)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 36.

(18)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 28.

(19)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 34.

(20)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(21)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 36”.

(22)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.”.

(23)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 34.

(24)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 30”.

(25)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.”.

(26)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 34.”.

(27)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/8/EG (PB L 3 van 7.1.2004, blz. 33).

(28)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.”

(29)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/8/EG (PB L 3 van 7.1.2004, blz. 33.

(30)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.”