02015L0849 — NL — 09.07.2018 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN (EU) 2015/849 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2015

inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN (EU) 2018/843 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 30 mei 2018

  L 156

43

19.6.2018




▼B

RICHTLIJN (EU) 2015/849 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2015

inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN



AFDELING 1

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

1.  Deze richtlijn heeft ten doel het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering te voorkomen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat witwassen en terrorismefinanciering verboden zijn.

3.  Voor de toepassing van deze richtlijn worden de hierna genoemde handelingen, indien opzettelijk begaan, als witwassen beschouwd:

a) de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij een dergelijke activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van de daden van die persoon te ontkomen;

b) het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

c) de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

d) deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden.

4.  Er is eveneens sprake van witwassen indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde land.

5.  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „terrorismefinanciering” verstaan: de verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk dienen te worden gebruikt om strafbare feiten in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad ( 1 ) te plegen.

6.  Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van de in de leden 3 en 5 bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Artikel 2

1.  Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:

1. kredietinstellingen;

2. financiële instellingen;

3. de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

▼M1

a) auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alsmede iedere persoon die zich ertoe verbindt als voornaamste bedrijfs- of beroepsactiviteit, rechtstreeks of via andere met hem gelieerde personen materiële hulp, bijstand of advies op belastinggebied te verlenen;

▼B

b) notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het verlenen van bijstand bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

i) de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

ii) het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa;

iii) de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

iv) het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

v) de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

c) niet onder a) of b) vallende aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

▼M1

d) vastgoedmakelaars, ook wanneer zij optreden als tussenpersoon bij de verhuur van onroerend goed, maar alleen met betrekking tot transacties waarvoor de maandelijkse huurprijs 10 000  EUR of meer bedraagt;

▼B

e) andere personen die handelen in goederen, doch voor zover er contante betalingen worden gedaan of ontvangen voor een bedrag van 10 000  EUR of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

f) aanbieders van kansspeldiensten;

▼M1

g) aanbieders die zich bezighouden met diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta;

h) aanbieders van bewaarportemonnees;

i) personen die handelen in of als tussenpersoon optreden bij de handel in kunstwerken, ook wanneer deze handel wordt uitgevoerd door kunstgalerijen en veilinghuizen, indien de waarde van de transactie of een reeks van onderling samenhangende transacties 10 000  EUR of meer bedraagt;

j) personen die kunstwerken opslaan of verhandelen of als tussenpersoon optreden bij de handel in kunstwerken wanneer deze wordt uitgevoerd door freeports, indien de waarde van de transactie of een reeks van onderling samenhangende transacties 10 000  EUR of meer bedraagt.

▼B

2.  Met uitzondering van casino's en na een adequate risicobeoordeling, kunnen de lidstaten besluiten aanbieders van bepaalde kansspeldiensten geheel of gedeeltelijk vrijstelling te verlenen van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende dergelijke diensten een laag risico vertegenwoordigen.

Bij deze risicobeoordeling moeten de lidstaten onder meer beoordelen in welke mate de betrokken transacties gevoelig zijn voor witwassen of terrorismefinanciering, mede met betrekking tot de gebruikte betalingswijzen.

De lidstaten geven in hun risicobeoordeling aan hoe zij rekening hebben gehouden met relevante bevindingen van de Commissie zoals uiteengezet in de door haar overeenkomstig artikel 6 uitgebrachte verslagen.

Ieder door een lidstaat uit hoofde van de eerste alinea genomen besluit wordt aan de Commissie gemeld, met een motivering op basis van de specifieke risicobeoordeling. De Commissie stelt de overige lidstaten van dat besluit in kennis.

3.  De lidstaten kunnen besluiten dat personen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn, niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mits alle volgende criteria vervuld zijn:

a) de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

b) de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

c) de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

d) de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

e) de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in lid 1, punt 3), onder a) tot en met d) of f);

f) de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

De eerste alinea is niet van toepassing op personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers als gedefinieerd in artikel 4, punt 13), van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ).

4.  Voor de toepassing van lid 3, onder a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde drempel, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die drempel wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

5.  Voor de toepassing van lid 3, onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Die bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000  EUR.

6.  Voor de toepassing van lid 3, onder c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

7.  Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het witwasrisico of het risico van terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag worden geacht dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering.

8.  Uit hoofde van lid 3 door de lidstaten genomen besluiten worden gemotiveerd. Wanneer de omstandigheden veranderen, kunnen de lidstaten besluiten die besluiten in te trekken. Zij stellen de Commissie in kennis van die besluiten. De Commissie deelt deze aan de overige lidstaten mee.

9.  De lidstaten zetten op risico gebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij besluiten op grond van dit artikel verleende vrijstelling niet wordt misbruikt.

Artikel 3

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. „kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), met inbegrip van bijkantoren daarvan als omschreven in punt 17 van artikel 4, lid 1, van die verordening, welke gelegen zijn in de Unie, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in de Unie of in een derde land bevindt;

2. „financiële instelling”:

a) een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2) tot en met 12), 14) en 15) van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU ( 4 ), met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;

b) een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), voor zover zij het door die richtlijn bestreken levensverzekeringsbedrijf uitoefent;

c) een beleggingsonderneming als omschreven in punt 1) van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 6 );

d) een instelling voor collectieve beleggingen die haar rechten van deelneming of aandelen aanbiedt;

e) een verzekeringstussenpersoon als omschreven in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ), wanneer hij handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen, met uitzondering van een verbonden verzekeringstussenpersoon als bedoeld in dat artikel, onder punt 7;

f) in de Unie gelegen bijkantoren van de in de punten a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in een lidstaat of een derde land bevindt;

3. „voorwerp”: goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij materieel hetzij immaterieel, en rechtsbescheiden of instrumenten in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

4. „criminele activiteit”: iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van de volgende ernstige vormen van criminaliteit:

▼M1

a) terroristische misdrijven, misdrijven in verband met een terroristische groepering en misdrijven in verband met terroristische activiteiten als bedoeld in de titels II en III van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad ( 8 );

▼B

b) alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 bedoelde strafbare feiten;

▼M1

c) de activiteiten van criminele organisaties als gedefinieerd in artikel 1, lid 1, van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad ( 9 );

▼B

d) fraude die van invloed is op de financiële belangen van de Unie, althans wanneer het ernstige fraude betreft, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen ( 10 );

e) corruptie;

f) alle strafbare feiten, met inbegrip van fiscale misdrijven in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, zoals omschreven in de wetgeving van de lidstaten, die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor lidstaten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, alle strafbare feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden;

5. „zelfregulerend orgaan”: een orgaan dat leden van een beroepsgroep vertegenwoordigt en betrokken is bij de opstelling en handhaving van regels voor die leden en bepaalde toezichthoudende of controlerende functies uitoefent;

6. „uiteindelijk begunstigde”: elke natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een transactie of activiteit wordt verricht, en waaronder ten minste wordt verstaan:

a) in het geval van vennootschapsrechtelijke entiteiten:

i) de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over een juridische entiteit via het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van een toereikend percentage van de aandelen of de stemrechten of van het eigendomsbelang in die entiteit met inbegrip van het houden van toonderaandelen, of via zeggenschap met andere middelen, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden die een toereikende transparantie van eigendomsinformatie waarborgen.

Voor de toepassing van punt i), zijn een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een natuurlijke persoon, een indicatie van directe eigendom. Een aandelenpositie van 25 % plus één aandeel in de cliënt of een eigendomsbelang in de cliënt van meer dan 25 %, in handen van een vennootschapsrechtelijke entiteit die onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of natuurlijke personen, of van meerdere vennootschapsrechtelijke entiteiten die onder zeggenschap staan van dezelfde natuurlijke persoon of natuurlijke personen, gelden als indicatie van indirecte eigendom. Deze bepaling is van toepassing onverminderd het recht van de lidstaten om te bepalen dat een lager percentage een indicatie van eigendom of zeggenschap kan zijn. Zeggenschap via andere middelen kan onder meer worden vastgesteld volgens de criteria in artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 11 );

ii) de natuurlijke persoon of personen die beho(o)rt(en) tot het hoger leidinggevend personeel, indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen als bedoeld onder i) is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of de achterhaalde persoon of personen de uiteindelijk begunstigde(n) is, respectievelijk zijn, de meldingsplichtige entiteiten documenteren welke acties er zijn ondernomen om de uiteindelijk begunstigden als bedoeld onder i) en onder dit punt, te identificeren;

▼M1

b) in het geval van trusts, alle volgende personen:

i) de oprichter(s) van de trust;

ii) de trustee(s);

iii) de eventuele protector(s);

iv) de begunstigden; of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische constructie of de juridische entiteit zijn, nog niet zijn geïdentificeerd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is;

v) elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent;

▼B

c) bij juridische entiteiten als stichtingen en bij juridische constructies die vergelijkbaar zijn met trusts, de natuurlijke persoon of personen die in het bezit is, respectievelijk zijn van gelijkwaardige of soortgelijke posities als onder b);

7. „aanbieder van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten”: eenpersoon die als bedrijfsactiviteit een van de navolgende diensten aan derden aanbiedt:

a) oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

b) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, als vennoot in een maatschap of in een soortgelijke hoedanigheid met betrekking tot andere rechtspersonen;

c) verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en verlening van andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een maatschap of andere rechtspersoon of juridische constructie;

d) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische constructie;

e) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale standaarden;

8. „correspondentrelatie”:

a) het verlenen van bankdiensten door een bank als correspondent aan een andere bank als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, verwerking van cheques, transitrekeningen („payable-through accounts”) en valutawisseldiensten;

b) de betrekkingen tussen kredietinstellingen onderling, financiële instellingen onderling, en tussen kredietinstellingen en financiële instellingen waar soortgelijke diensten door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van betrekkingen die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen;

9. „politiek prominente persoon”: een persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, zoals:

a) staatshoofden, regeringsleiders, ministers, onderministers en staatssecretarissen;

b) parlementsleden en leden van soortgelijke wetgevende organen;

c) leden van bestuurslichamen van politieke partijen;

d) leden van hooggerechtshoven, constitutionele hoven of van andere hoge rechterlijke instanties die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

e) leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;

f) ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten;

g) leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van staatsbedrijven;

h) bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.

Middelbare of lagere ambtenaren vallen niet onder de in de punten a) tot en met h) bedoelde publieke functies;

10. „familieleden” omvatten:

a) de echtgenoot van een prominent politieke persoon of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van een prominent politieke persoon wordt aangemerkt;

b) de kinderen van politiek prominente personen, en de echtgenoten van die kinderen of de personen die als gelijkwaardig met de echtgenoot worden aangemerkt;

c) de ouders van een politiek prominente persoon;

11. „personen bekend als naaste geassocieerden”:

a) natuurlijke personen van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigden zijn van juridische entiteiten of juridische constructies, of met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

b) natuurlijke personen die als enige de uiteindelijk begunstigden zijn van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een prominent politieke persoon.

12. „hoger leidinggevend personeel”: functionarissen of werknemers met voldoende kennis van de blootstelling van een instelling aan het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die blootstelling; hierbij hoeft het niet noodzakelijk om een lid van de raad van bestuur te gaan;

13. „zakelijke relatie”: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van een meldingsplichtige entiteit en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren;

14. „kansspeldiensten”: diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties, die worden aangeboden op een fysieke locatie, dan wel op afstand met eender welk middel, langs elektronische weg of met enig andere communicatietechnologie, en op individueel verzoek van een afnemer van diensten;

15. „groep”: een groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen een deelneming hebben, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

▼M1

16. „elektronisch geld”: elektronisch geld als omschreven in punt 2 van artikel 2 van Richtlijn 2009/110/EG, maar met uitsluiting van monetaire waarde als bedoeld in artikel 1, leden 4 en 5, van die richtlijn;

▼B

17. „shell bank”: een kredietinstelling of financiële instelling, of een instelling die gelijkwaardige activiteiten als die van een kredietinstelling of een financiële instelling verricht, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep;

▼M1

18. „virtuele valuta”: een digitale weergave van waarde die niet door een centrale bank of een overheid wordt uitgegeven of gegarandeerd, die niet noodzakelijk aan een wettelijk vastgestelde valuta is gekoppeld en die niet de juridische status van valuta of geld heeft, maar die door natuurlijke of rechtspersonen als ruilmiddel wordt aanvaard en die elektronisch kan worden overgedragen, opgeslagen en verhandeld;

19. „aanbieder van een bewaarportemonnee”: een entiteit die diensten aanbiedt om namens haar cliënten cryptografische privésleutels te beveiligen om virtuele valuta aan te houden, op te slaan en over te dragen.

▼B

Artikel 4

1.  De lidstaten zorgen er in overeenstemming met de op risico gebaseerde aanpak voor dat het toepassingsgebied van deze richtlijn geheel of voor een deel wordt uitgebreid tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten, die werkzaamheden verrichten welke zich in het bijzonder lenen voor het witwassen of terrorismefinanciering.

2.  Wanneer een lidstaat het toepassingsgebied van deze richtlijn uitbreidt tot andere beroepen of categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

De lidstaten kunnen, binnen de grenzen van het recht van de Unie, op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.



AFDELING 2

Risicobeoordeling

Artikel 6

1.  De Commissie verricht een beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering voor zover die risico's van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten.

De Commissie stelt uiterlijk op 26 juni 2017 een verslag op waarin die risico's worden geïdentificeerd, geanalyseerd en beoordeeld. Vervolgens actualiseert zij haar verslag om de twee jaar en indien nodig vaker.

2.  Het in lid 1 bedoelde verslag heeft ten minste betrekking op de volgende elementen:

a) de onderdelen van de interne markt met de grootste risico-blootstelling;

▼M1

b) de risico’s per relevante sector, inclusief, voor zover beschikbaar, door Eurostat verschafte ramingen van de in geld uitgedrukte omvang van de witwasactiviteiten in elke sector;

c) de middelen die door criminelen het vaakst voor het witwassen van illegale opbrengsten worden gebruikt, inclusief, voor zover beschikbaar, de middelen die specifiek worden gebruikt voor transacties tussen lidstaten en derde landen, ongeacht de identificatie van een derde land als een land met een hoog risico op grond van artikel 9, lid 2.

3.  De Commissie stelt het in lid 1 bedoelde verslag beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten als hulpmiddel bij het identificeren, inzichtelijk maken, beheren en beperken van het risico op witwassen van geld en terrorismefinanciering, alsmede om andere belanghebbenden, waaronder nationale wetgevers, het Europees Parlement, de Europese toezichthoudende autoriteiten („ESA’s” — European Supervisory Authorities) en de vertegenwoordigers van de FIE’s een beter inzicht in de risico’s te geven. De verslagen worden uiterlijk zes maanden nadat zij aan de lidstaten beschikbaar zijn gesteld, openbaar gemaakt, met uitzondering van de onderdelen van de verslagen die vertrouwelijke informatie bevatten.

▼B

4.  De Commissie doet de lidstaten aanbevelingen betreffende de maatregelen die geschikt zijn om de geïdentificeerde risico's aan te pakken. Indien een lidstaat besluit een van de aanbevelingen niet toe te passen in zijn nationale AML/CFT-regelgeving, stelt hij de Commissie daarvan in kennis en motiveert hij dat besluit.

5.  Uiterlijk op 26 december 2016 verstrekken de ESA's via het gemengd comité een advies over het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering die van invloed zijn op de financiële sector van de Unie („het gezamenlijk advies”). Vervolgens verstrekken de ESA's via het gemengd comité een advies om de twee jaar.

6.  Bij het uitvoeren van in lid 1 bedoelde beoordeling, organiseert de Commissie de werkzaamheden op het niveau van de Unie, houdt zij rekening met de gezamenlijke adviezen bedoeld in lid 5, en zij betrekt de deskundigen van de lidstaten op het gebied van AML/CFT, de vertegenwoordigers van de FIE's en in voorkomend geval andere organen op het niveau van de Unie in die werkzaamheden. De Commissie stelt de gezamenlijke adviezen beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten om hen bij te staan bij het identificeren, beheren en beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.

7.  De Commissie brengt om de twee jaar en indien gepast vaker verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de bevindingen uit de op gezette tijden uitgevoerde risicobeoordelingen en de op basis daarvan genomen maatregelen.

Artikel 7

1.  Elke lidstaat onderneemt de nodige stappen om zijn witwasrisico en zijn risico van terrorismefinanciering alsmede de desbetreffende gegevensbeschermingskwesties te identificeren, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beperken. Hij houdt die risicobeoordeling actueel.

2.  Elke lidstaat wijst een autoriteit aan of stelt een mechanisme in om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico's te coördineren. De identiteit van die autoriteit of de beschrijving van dat mechanisme wordt ter kennis gebracht van de Commissie, de ESA's en de andere lidstaten.

3.  Bij het verrichten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde risicobeoordelingen maken de lidstaten gebruik van de bevindingen van het in artikel 6, lid 1, bedoelde verslag.

4.  Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde risicobeoordeling:

a) gebruikt elke lidstaat die beoordeling om zijn AML/CFT-regelgeving te verbeteren, met name door te bepalen op welke gebieden de meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen moeten toepassen en, in voorkomend geval, welke specifieke maatregelen dienen te worden genomen;

b) bepaalt elke lidstaat in voorkomend geval welke sectoren of gebieden een kleiner dan wel groter witwasrisico en risico van terrorismefinanciering vertegenwoordigen;

c) gebruikt elke lidstaat die beoordeling als hulpmiddel bij de toewijzing en prioritering van de middelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

d) gebruikt elke lidstaat die beoordeling om ervoor te zorgen dat er per sector of gebied passende regels worden opgesteld naargelang het toepasselijke witwasrisico en risico van terrorismefinanciering;

e) stelt elke lidstaat de meldingsplichtige entiteiten onverwijld passende informatie beschikbaar als hulpmiddel bij het verrichten van hun eigen beoordelingen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering;

▼M1

f) doet elke lidstaat verslag van de institutionele structuur en de algemene procedures die binnen zijn AML/CFT-regelingen gelden, waaronder de FIE, belastingautoriteiten en openbare aanklagers, alsook van de hiervoor bestemde personele en financiële middelen, voor zover deze informatie beschikbaar is;

g) doet elke lidstaat verslag van de nationale inspanningen en middelen (personeel en begroting) die aan de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering zijn gewijd.

▼M1

5.  De lidstaten stellen de resultaten van hun risicobeoordelingen, inclusief de geactualiseerde versies daarvan, beschikbaar aan de Commissie, de ESA’s en de andere lidstaten. Andere lidstaten kunnen zo nodig relevante aanvullende informatie verstrekken aan de lidstaat die de risicobeoordeling uitvoert. Een samenvatting van de analyse wordt openbaar gemaakt. Die samenvatting bevat geen vertrouwelijke informatie.

▼B

Artikel 8

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten de nodige stappen ondernemen om hun witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te identificeren en te beoordelen, rekening houdend met risicofactoren zoals die welke verband houden met hun cliënten, landen of geografische gebieden, producten, diensten, transacties en leveringskanalen. Deze stappen zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.

2.  De in lid 1 bedoelde risicobeoordelingen worden gedocumenteerd, actueel gehouden en beschikbaar gesteld aan de ter zake bevoegde autoriteiten en de betrokken zelfregulerende organen. De bevoegde autoriteiten kunnen besluiten dat afzonderlijke gedocumenteerde risicobeoordelingen niet vereist zijn, indien de aan de sector inherente specifieke risico's duidelijk en inzichtelijk zijn.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om het op het niveau van de Unie, van de lidstaten en van de meldingsplichtige entiteiten geïdentificeerde witwasrisico en risico van terrorismefinanciering te beperken en effectief te beheren. Die gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteiten.

4.  De in lid 3 bedoelde gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten:

a) de ontwikkeling van interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, daaronder begrepen model-risicobeheerpraktijken, cliëntenonderzoek, rapportage, bewaring van bewijsstukken, interne controle, nalevingsbeheer (daaronder begrepen, voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, de aanstelling van een nalevingsfunctionaris op managementniveau) en doorlichting van medewerkers;

b) voor zover passend gezien de omvang en de aard van het bedrijf, een onafhankelijke auditfunctie om de onder a) bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures te testen.

5.  De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten van hun hoger leidinggevend personeel goedkeuring verkrijgen voor de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die zij invoeren en dat zij waar nodig de genomen maatregelen monitoren en aanscherpen.



AFDELING 3

Beleid ten aanzien van derde landen

Artikel 9

1.  Ter bescherming van de goede werking van de interne markt worden de derde landen die in hun nationale AML/CFT-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie („derde landen met een hoog risico”) geïdentificeerd.

▼M1

2.  De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 64 teneinde de derde landen met een hoog risico te identificeren, rekening houdend met strategische tekortkomingen, in het bijzonder op de volgende gebieden:

a) het juridische en institutionele AML/CFT-kader van het derde land, in het bijzonder:

i) de strafbaarstelling van witwassen en terrorismefinanciering;

ii) de maatregelen voor cliëntenonderzoek;

iii) de voorschriften inzake het bewaren van bewijsstukken;

iv) de voorschriften inzake melding van verdachte transacties;

v) de beschikbaarheid van accurate en tijdige informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies voor de bevoegde autoriteiten;

b) de bevoegdheden en procedures van de bevoegde autoriteiten van het derde land op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, waaronder voldoende doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, alsook de wijze waarop het derde land in de praktijk samenwerkt en informatie uitwisselt met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

c) de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van het derde land voor het aanpakken van het risico op witwassen en terrorismefinanciering.

▼B

3.  De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld binnen een maand nadat de in dat lid bedoelde strategische tekortkomingen zijn geïdentificeerd.

▼M1

4.  De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen rekening met relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering.

▼B



HOOFDSTUK II

CLIËNTENONDERZOEK



AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 10

▼M1

1.  De lidstaten verbieden hun kredietinstellingen en financiële instellingen anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes of anonieme kluizen bij te houden. De lidstaten verlangen in alle gevallen dat eigenaren en begunstigden van bestaande anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes of anonieme kluizen uiterlijk op 10 januari 2019 en in ieder geval voordat dergelijke rekeningen, spaarboekjes of kluizen op enigerlei wijze worden gebruikt, worden onderworpen aan cliëntenonderzoeksmaatregelen.

▼B

2.  De lidstaten nemen maatregelen ter voorkoming van misbruik van aandelen aan toonder en van certificaten van aandelen aan toonder.

Artikel 11

De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten in de volgende omstandigheden cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen:

a) wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

b) wanneer zij een occasionele transactie verrichten:

i) ten bedrage van 15 000  EUR of meer, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan, of

ii) die een geldovermaking vormt als omschreven in artikel 3, punt 9, van Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en van de Raad ( 12 ) ten bedrage van meer dan 1 000  EUR;

c) in het geval van personen die in goederen handelen, wanneer zij occasionele transacties in contanten ten bedrage van 10 000  EUR of meer verrichten, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

d) voor aanbieders van kansspeldiensten, wanneer zij bij het ophalen van prijs, het aangaan van een weddenschap, of beide, transacties ten bedrage van 2 000  EUR of meer verrichten, ongeacht of de transactie in één verrichting plaatsvindt dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

e) wanneer er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat, ongeacht of er sprake is van enigerlei afwijking, vrijstelling of drempel;

f) wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of toereikend zijn.

Artikel 12

1.  In afwijking van artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), en artikel 14 en op basis van een passende risicobeoordeling die een laag risico aantoont, kan een lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen met betrekking tot elektronisch geld niet toe te passen, indien alle volgende risicobeperkende voorwaarden vervuld zijn:

▼M1

a) het betalingsinstrument kan niet worden heropgeladen, of heeft een maandelijkse betalingstransactielimiet van 150 EUR die enkel kan worden gebruikt in die ene lidstaat;

b) het elektronisch opgeslagen bedrag bedraagt niet meer dan 150 EUR;

▼B

c) het betalingsinstrument wordt uitsluitend gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten;

d) op het betalingsinstrument kan geen bedrag worden bijgeschreven met anoniem elektronisch geld;

e) de uitgever voert een monitoring van de transacties of de zakelijke relatie uit die toereikend is voor het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties.

▼M1 —————

▼M1

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de afwijking waarin lid 1 van dit artikel voorziet, niet van toepassing is in geval van terugbetaling in contanten, dan wel opname in contanten, van de monetaire waarde van het elektronisch geld indien het terug te betalen bedrag hoger is dan 50 EUR, of in geval van betalingstransacties op afstand als gedefinieerd in artikel 4, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ) indien het betaalde bedrag hoger is dan 50 EUR per transactie.

▼M1

3.  De lidstaten zien erop toe dat kredietinstellingen en financiële instellingen die als accepteerder optreden enkel betalingen aanvaarden die zijn verricht met anonieme prepaidkaarten die zijn uitgegeven in derde landen waar zulke kaarten voldoen aan vereisten die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in de leden 1 en 2.

De lidstaten kunnen besluiten op hun grondgebied geen betalingen met anonieme prepaidkaarten te aanvaarden.

▼B

Artikel 13

1.  De cliëntenonderzoeksmaatregelen omvatten:

▼M1

a) de identificatie van de cliënt en de verificatie van zijn identiteit op basis van documenten, gegevens of informatie uit een betrouwbare en onafhankelijke bron, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, elektronische identificatiemiddelen, relevante vertrouwensdiensten zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 14 ) of ieder ander identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard;

▼B

b) de identificatie van de uiteindelijk begunstigde en het nemen van redelijke maatregelen om de identiteit van die persoon te verifiëren, zodat de meldingsplichtige entiteit ervan overtuigd is dat zij weet wie de uiteindelijk begunstigde is, en, wanneer het rechtspersonen, trusts, vennootschappen, stichtingen en soortgelijke juridische constructies betreft, het nemen van redelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt. ►M1  Indien de geïdentificeerde uiteindelijk begunstigde een in artikel 3, punt 6, onder a), ii), bedoeld lid van het hoger leidinggevend personeel is, nemen de meldingsplichtige entiteiten de noodzakelijke redelijke maatregelen om de identiteit te verifiëren van de natuurlijke persoon die lid is van het hoger leidinggevend personeel, en documenteren zij welke acties zijn ondernomen en welke moeilijkheden eventueel tijdens het verificatieproces zijn ondervonden; ◄

c) het beoordelen en, in voorkomend geval, inwinnen van informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;

d) het doorlopend monitoren van de zakelijke relatie, met inbegrip van een nauwlettende controle van de tijdens de gehele duur van deze relatie verrichte transacties, om ervoor te zorgen dat deze stroken met de kennis die de meldingsplichtige entiteit heeft van de cliënt en van het zakelijk en risicoprofiel, indien noodzakelijk met inbegrip van de oorsprong van de geldmiddelen, en het actueel houden van de in haar bezit zijnde documenten, gegevens of informatie.

Bij het uitvoeren van de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde maatregelen verifiëren de meldingsplichtige entiteiten ook of degene die zegt namens de cliënt te handelen daartoe gemachtigd is, alsmede identificeren zij die persoon en verifiëren zij diens identiteit.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten alle in lid 1 vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften uitvoeren. Meldingsplichtige entiteiten kunnen evenwel op basis van de risicogevoeligheid bepalen hoe verstrekkend die maatregelen zijn.

3.  De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering rekening houden met ten minste de in bijlage I beschreven variabelen.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten tegenover de bevoegde autoriteiten of de zelfregulerende organen kunnen aantonen dat de maatregelen in verhouding staan tot het geïdentificeerde witwasrisico of risico van terrorismefinanciering.

5.  Met betrekking tot levensverzekeringen of andere beleggingsverzekeringen zorgen de lidstaten ervoor dat de kredietinstellingen en financiële instellingen, naast de voor de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vereiste cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen betreffende de begunstigden van een levensverzekering of een andere beleggingsverzekering uitvoeren, zodra de begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

a) bij begunstigden die als met name genoemde personen of juridische constructies zijn geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon;

b) bij begunstigden die door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins zijn aangewezen, het inwinnen door de kredietinstelling of financiële instelling van voldoende informatie betreffende die begunstigden om ervan overtuigd te zijn dat zij op het tijdstip van uitbetaling in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen.

Voor wat betreft de punten a) en b), van de eerste alinea, geschiedt de verificatie van de identiteit van de begunstigden op het tijdstip van uitbetaling. In het geval waar de levensverzekering of andere beleggingsverzekering aan een derde wordt overgedragen, identificeren kredietinstellingen of financiële instellingen die op de hoogte zijn van de overdracht de uiteindelijk begunstigde op het tijdstip van de overdracht aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie die de waarde van de overgedragen polis ten eigen voordele ontvangt.

6.  Bij begunstigden van trusts of soortgelijke juridische constructies die door middel van specifieke kenmerken of naar categorie worden aangewezen, wint de meldingsplichtige entiteit voldoende informatie betreffende de begunstigde in om ervan overtuigd te zijn dat zij op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen.

Artikel 14

1.  De lidstaten verlangen dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde plaatsvindt voordat een zakelijke relatie wordt aangegaan of een transactie wordt verricht. ►M1  Bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met een vennootschap of andere juridische entiteit, of een trust of een juridische constructie met een soortgelijke structuur of soortgelijke functies als een trust („soortgelijke juridische constructie”) waarvan op grond van artikel 30 of 31 informatie over de uiteindelijk begunstigden moet worden geregistreerd, verzamelen de meldingsplichtige entiteiten een bewijs van registratie of een uittreksel uit het register. ◄

2.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde wordt afgerond terwijl een zakelijke relatie wordt aangegaan indien dit noodzakelijk is om de normale gang van zaken niet te onderbreken en indien het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gering zijn. In die omstandigheden wordt die procedure zo spoedig mogelijk na het eerste contact afgerond.

3.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat een rekening bij een kredietinstelling of een financiële instelling wordt geopend, met inbegrip van rekeningen waarmee effectentransacties kunnen worden verricht, mits er voldoende waarborgen bestaan dat er noch door de cliënt noch in zijn naam transacties worden verricht voordat de in lid 1, eerste alinea, onder a) en b), vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften volledig zijn nageleefd.

4.  De lidstaten verlangen dat indien een meldingsplichtige entiteit niet tot naleving van de in artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder a), b) of c), vastgelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften in staat is, deze geen transactie via een bankrekening verricht, geen zakelijke relatie aangaat of geen transactie uitvoert en de zakelijke relatie beëindigt en overweegt overeenkomstig artikel 33 met betrekking tot de cliënt een verdachte transactie bij de FIE te melden.

De lidstaten passen de eerste alinea niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van een juridisch beroep, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, uitsluitend in zoverre die personen de rechtspositie van hun cliënt bepalen of hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt verrichten in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

▼M1

5.  De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen niet alleen toepassen op alle nieuwe cliënten, maar te gepasten tijde ook op bestaande cliënten naargelang van de risicogevoeligheid van deze cliënten, of wanneer de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen, of wanneer de meldingsplichtige entiteit wettelijk verplicht is in de loop van het betrokken kalenderjaar contact op te nemen met de cliënt voor het evalueren van relevante informatie met betrekking tot de uiteindelijk begunstigde(n), of indien de meldingsplichtige entiteit hiertoe verplicht was uit hoofde van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad ( 15 ).

▼B



AFDELING 2

Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 15

1.  Indien een lidstaat of een meldingsplichtige entiteit gebieden identificeert die een lager risico vertegenwoordigen, kan die lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen.

2.  Alvorens vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen, vergewist de meldingsplichtige entiteit zich ervan dat de zakelijke relatie of de transactie een geringer risico vertegenwoordigt.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten een toereikende monitoring van de transacties en de zakelijke relaties verrichten om het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk te maken.

Artikel 16

Bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering met betrekking tot het type cliënt, het geografisch gebied en bepaalde producten, diensten, transacties of leveringskanalen, houden de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten ten minste rekening met de in bijlage II vermelde factoren die wijzen op omstandigheden welke een potentieel lager risico vertegenwoordigen.

Artikel 17

De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en kredietinstellingen en financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en de maatregelen die moeten worden toegepast in omstandigheden waarin vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit, en indien zulks passend en evenredig is, wordt in specifieke maatregelen voorzien.



AFDELING 3

Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 18

1.   ►M1  In de in de artikelen 18 bis tot en met 24 bedoelde gevallen alsook in andere gevallen van hoger risico die door de lidstaten of de meldingsplichtige entiteiten worden vastgesteld, vereisen de lidstaten dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen om die risico’s op passende wijze te beheersen en te beperken. ◄

Er moeten niet automatisch verscherpte klantenonderzoeksmaatregelen worden ingeroepen met betrekking tot bijkantoren of meerderheidsdochters van in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten welke zich bevinden in derde landen met een hoog risico, indien deze bijkantoren of meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 45. De lidstaten zorgen ervoor dat die gevallen door de meldingsplichtige entiteiten worden behandeld met een op risico gebaseerde aanpak.

▼M1

2.  De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, de achtergrond en het doel onderzoeken van alle transacties die voldoen aan ten minste een van de volgende voorwaarden:

i) zij zijn complex;

ii) zij zijn ongebruikelijk groot;

iii) zij vertonen een ongebruikelijk patroon;

iv) zij hebben geen duidelijk economisch of rechtmatig doel.

In het bijzonder verhogen meldingsplichtige entiteiten de intensiteit en de aard van de monitoring van de zakelijke relatie, teneinde te bepalen of die transacties of activiteiten verdacht blijken.

▼B

3.  De lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten houden bij het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering ten minste rekening met de in bijlage III vermelde factoren die wijzen op omstandigheden welke een potentieel hoger risico vertegenwoordigen.

4.  De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren, die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en krediet- en financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en de maatregelen die moeten worden toegepast in situaties waarin verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit en, indien zulks passend en evenredig is, wordt er in specifieke maatregelen voorzien.

▼M1

Artikel 18 bis

1.  Met betrekking tot zakelijke relaties of transacties die verband houden met op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico, vereisen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten de volgende verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen:

a) aanvullende informatie over de cliënt en de uiteindelijk begunstigde(n) inwinnen;

b) aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie inwinnen;

c) informatie over de bron van de geldmiddelen en de bron van het vermogen van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde(n) inwinnen;

d) informatie over de redenen voor de beoogde of verrichte transacties inwinnen;

e) goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel verkrijgen voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;

f) verscherpte monitoring verrichten van de zakelijke relatie door het aantal en de frequentie van de controles te verhogen en door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden.

De lidstaten kunnen verlangen dat meldingsplichtige entiteiten er in voorkomend geval voor zorgen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een kredietinstelling waarvoor cliëntenonderzoeksnormen gelden die niet minder streng zijn dan de in deze richtlijn vastgestelde normen.

2.  In aanvulling op de in lid 1 bedoelde maatregelen en in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie vereisen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten indien van toepassing een of meer van de volgende aanvullende risicobeperkende maatregelen toepassen op personen en juridische entiteiten die transacties uitvoeren die verband houden met op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico. Het gaat hierbij om een of meer van de volgende maatregelen:

a) de toepassing van aanvullende elementen van verscherpt cliëntenonderzoek;

b) de invoering van verscherpte relevante meldingsmechanismen of het systematisch melden van financiële transacties;

c) de beperking van zakelijke relaties of transacties met natuurlijke personen of juridische entiteiten uit op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico.

3.  In aanvulling op de in lid 1 bedoelde maatregelen passen de lidstaten, indien van toepassing en met inachtneming van de internationale verplichtingen van de Unie, een of meer van de volgende maatregelen toe ten aanzien van op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico:

a) de vestiging weigeren van dochterondernemingen, bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren van meldingsplichtige entiteiten uit het betrokken land, of anderszins rekening houden met het feit dat de betrokken meldingsplichtige entiteit afkomstig is uit een land dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;

b) meldingsplichtige entiteiten verbieden bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren in het betrokken land te vestigen, of anderszins rekening houden met het feit dat het betrokken bijkantoor of het betrokken vertegenwoordigingskantoor zich in een land zou bevinden dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;

c) verscherpt toezichtonderzoek of verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor in het betrokken land gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten;

d) hogere eisen inzake externe audit voorschrijven voor financiële groepen ten aanzien van hun vestigingen of dochterondernemingen in het betrokken land;

e) kredietinstellingen en financiële instellingen verplichten de correspondentenrelaties met respondentinstellingen in het betrokken land te herzien en te wijzigen of, indien nodig, te beëindigen.

4.  Bij het vaststellen of toepassen van de in de leden 2 en 3 vastgestelde maatregelen houden de lidstaten in voorkomend geval rekening met de relevante evaluaties, beoordelingen en rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering, met betrekking tot de risico’s die het afzonderlijke derde land vertegenwoordigt.

5.  De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte alvorens de in de leden 2 en 3 vastgestelde maatregelen vast te stellen of toe te passen.

▼B

Artikel 19

▼M1

Wat betreft grensoverschrijdende correspondentenrelaties met een respondentinstelling uit een derde land waarbij betalingen worden verricht, verlangen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgelegd in artikel 13, dat hun kredietinstellingen en financiële instellingen bij het aangaan van een zakelijke relatie:

▼B

a) voldoende informatie over de respondentinstelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteit van de respondent, en op basis van publiekelijk beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

b) de AML/CFT-controles van de respondentinstelling beoordelen;

c) toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel voordat zij nieuwe correspondentrelaties aangaan;

d) de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling documenteren;

e) met betrekking tot transitrekeningen („payable-through accounts”) zich ervan vergewissen dat de respondentinstelling de identiteit heeft geverifieerd van, en doorlopend cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van, de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondentinstelling en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken aan de correspondentinstelling.

Artikel 20

Ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met politiek prominente personen verlangen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgelegd in artikel 13, dat meldingsplichtige entiteiten:

a) over passende risicobeheersystemen, inclusief op risico gebaseerde procedures, beschikken om te bepalen of de cliënt, of de uiteindelijk begunstigde van de cliënt, een politiek prominente persoon is;

b) in gevallen van zakelijke relaties met politiek prominente personen, de volgende maatregelen toepassen:

i) toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel om zakelijke relaties met dergelijke personen aan te gaan of voort te zetten;

ii) passende maatregelen nemen om de bron vast te stellen van het vermogen en van de geldmiddelen die bij zakelijke relaties of transacties met zulke personen worden gebruikt;

iii) die zakelijke relaties doorlopend aan verscherpte monitoring onderwerpen.

▼M1

Artikel 20 bis

1.  Elke lidstaat publiceert een lijst met de exacte functies die overeenkomstig zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies voor de toepassing van artikel 3, punt 9, worden aangemerkt, en houdt die lijst up-to-date. De lidstaten verzoeken de internationale organisaties die op hun grondgebied geaccrediteerd zijn een lijst van prominente publieke functies bij die internationale organisatie voor de toepassing van artikel 3, punt 9, op te stellen en up-to-date te houden. Die lijsten worden aan de Commissie toegezonden en kunnen openbaar worden gemaakt.

2.  De Commissie stelt een lijst op van de exacte functies die als prominente publieke functies op het niveau van de instellingen en organen van de Unie worden aangemerkt en houdt die lijst up-to-date. Deze lijst omvat ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de Unie geaccrediteerd zijn.

3.  Op basis van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde lijsten stelt de Commissie één lijst samen van alle prominente publieke functies voor de toepassing van artikel 3, punt 9. Deze ene lijst wordt openbaar gemaakt.

4.  Met de functies die op de in lid 3 van dit artikel bedoelde lijst staan, zal worden omgegaan overeenkomstig de voorwaarden van artikel 41, lid 2.

▼B

Artikel 21

De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten redelijke maatregelen nemen om te bepalen of de begunstigden en/of, indien nodig, de uiteindelijk begunstigde van de begunstigde van een levensverzekering of andere beleggingsverzekering politiek prominente personen zijn. Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico's zijn geïdentificeerd, verlangen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten, naast het toepassen van de cliëntenonderzoeksmaatregelen vastgelegd in artikel 13:

a) het hoger leidinggevend personeel informeren vóór uitbetaling van polisopbrengsten;

b) de gehele zakelijke relatie met de polishouder aan verscherpte controle onderwerpen.

Artikel 22

Indien aan een politiek prominente persoon door een lidstaat of een derde land, of door een internationale organisatie, niet langer een prominente publieke functie is toevertrouwd, wordt van de meldingsplichtige entiteiten verlangd dat zij rekening houden met het door die persoon gevormde aanhoudende risico en op risicogevoeligheid gebaseerde passende maatregelen toepassen totdat die persoon niet langer wordt geacht een aan politiek prominente personen eigen risico te vormen.

Artikel 23

De maatregelen bedoeld in de artikelen 20 en 21 zijn ook van toepassing op de familieleden en personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.

Artikel 24

De lidstaten verbieden kredietinstellingen en financiële instellingen een correspondentrelatie aan te gaan of te handhaven met een shell bank. Zij verlangen dat die instellingen passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentrelaties aangaan of handhaven met een kredietinstelling of financiële instelling waarvan bekend is dat ze toestaat dat van haar rekeningen gebruik wordt gemaakt door een shell bank.



AFDELING 4

Nakoming door derden

Artikel 25

De lidstaten kunnen meldingsplichtige entiteiten toestaan een beroep op derden te doen om de in artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), neergelegde cliëntenonderzoeksvoorschriften te vervullen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze voorschriften blijft evenwel berusten bij de meldingsplichtige entiteit die op de derde een beroep doet.

Artikel 26

1.  Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder „derden” verstaan, de in artikel 2 vermelde meldingsplichtige entiteiten, de ledenorganisaties of federaties van die meldingsplichtige entiteiten, of andere in een lidstaat of een derde land gesitueerde instellingen of personen die:

a) cliëntenonderzoeksvoorschriften en voorschriften betreffende de bewaring van bewijsstukken toepassen die in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze richtlijn, en

b) wat betreft het naleven van de voorschriften van deze richtlijn, onder toezicht staan op een wijze die in overeenstemming is met afdeling 2 van hoofdstuk VI.

2.  De lidstaten verbieden de meldingsplichtige entiteiten een beroep te doen op derden die gevestigd zijn in derde landen met een hoog risico. De lidstaten kunnen vrijstelling van dat verbod verlenen aan de bijkantoren en meerderheidsdochters van meldingsplichtige entiteiten die in de Unie gevestigd zijn, indien die bijkantoren en meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 45.

Artikel 27

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten bij de derde waarop een beroep wordt gedaan de noodzakelijke informatie inwinnen betreffende de cliëntenonderzoeksvoorschriften van artikel 11, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c).

▼M1

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten waarnaar de cliënt wordt doorverwezen, toereikende stappen zetten om ervoor te zorgen dat de derde desgevraagd onmiddellijk relevante kopieën overlegt van identificatie- en verificatiegegevens, met inbegrip van, indien beschikbaar, informatie verkregen door middel van elektronische identificatiemiddelen, relevante vertrouwensdiensten zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014 of ieder ander identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard.

▼B

Artikel 28

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst (voor op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures) en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst (voor bijkantoren en dochters) kunnen oordelen dat een meldingsplichtige entiteit de krachtens de artikelen 26 en 27 vastgestelde bepalingen via haar groepsprogramma naleeft, indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a) de meldingsplichtige entiteit verlaat zich op informatie verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep;

b) die groep past cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma's ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toe overeenkomstig deze richtlijn of gelijkwaardige regels;

c) op de effectieve uitvoering van de onder b) bedoelde voorschriften wordt op groepsniveau toezicht uitgeoefend door een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of van het derde land.

Artikel 29

Deze afdeling is niet van toepassing op de uitbestedings- of agentuurverhoudingen waarbij de aanbieder van de uitbestede dienst of de agent op grond van contractuele bepalingen te beschouwen is als onderdeel van de meldingsplichtige entiteit.



HOOFDSTUK III

INFORMATIE OVER UITEINDELIJK BEGUNSTIGDEN

Artikel 30

1.   ►M1  De lidstaten zorgen ervoor dat binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over wie hun uiteindelijk begunstigden zijn, inwinnen en bijhouden, waaronder detailgegevens over de door de uiteindelijk begunstigden gehouden economische belangen. De lidstaten zorgen ervoor dat inbreuken op dit artikel worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen of sancties. ◄

De lidstaten zorgen ervoor dat die entiteiten verplicht zijn om, naast de informatie over hun juridisch eigenaar, aan de meldingsplichtige entiteiten informatie over de uiteindelijk begunstigde te verstrekken wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk II.

▼M1

De lidstaten verlangen dat de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen of andere juridische entiteiten, onder meer door aandelen, stemrechten, eigendomsbelangen, het houden van toonderaandelen, of via zeggenschap met andere middelen, deze vennootschappen of andere juridische entiteiten alle informatie verstrekken die zij nodig hebben om aan de vereisten van de eerste alinea te voldoen.

▼B

2.  De lidstaten verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie tijdig toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten en de FIE's.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie in elke lidstaat wordt gehouden in een centraal register, bijvoorbeeld een handelsregister, een vennootschapsregister als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 16 ), of een openbaar register. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de kenmerken van die nationale mechanismen. De in die database bijgehouden informatie over de uiteindelijk begunstigden kan in overeenstemming met de nationale regelingen worden verzameld.

▼M1

4.  De lidstaten verlangen dat de in het in lid 3 bedoelde centraal register bijgehouden informatie toereikend, accuraat en actueel is, en voorzien daartoe in mechanismen. Deze mechanismen houden onder meer in dat de meldingsplichtige entiteiten en, indien nodig en voor zover dit vereiste hun taken niet onnodig doorkruist, de bevoegde autoriteiten verplicht zijn melding te maken van iedere discrepantie die zij aantreffen tussen de informatie over uiteindelijk begunstigden in de centrale registers en de informatie over uiteindelijk begunstigden waarover zij beschikken. Wanneer er discrepanties worden gemeld, zorgen de lidstaten ervoor dat er passende maatregelen worden genomen om de discrepanties tijdig te verhelpen en dat er zo nodig ondertussen een specifieke vermelding in het centrale register wordt opgenomen.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde in alle gevallen toegankelijk is voor:

a) de bevoegde autoriteiten en de FIE’s, zonder enige beperking;

b) de meldingsplichtige entiteiten, in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II;

c) elk lid van de bevolking.

De onder c) bedoelde personen krijgen toegang tot ten minste de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede tot de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang.

De lidstaten kunnen onder in het nationale recht vast te stellen voorwaarden toegang verlenen tot aanvullende informatie aan de hand waarvan de uiteindelijk begunstigde kan worden geïdentificeerd. Die aanvullende informatie omvat ten minste de geboortedatum of de contactgegevens, overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming.

▼M1

bis.  De lidstaten kunnen ervoor kiezen om de in hun in lid 3 bedoelde nationale registers opgeslagen informatie beschikbaar te stellen op voorwaarde dat de persoon die inzage wenst, zich online registreert en een vergoeding betaalt, die niet meer mag bedragen dan de administratieve kosten voor het beschikbaar stellen van de informatie, met inbegrip van de kosten voor het bijhouden en ontwikkelen van het register.

▼M1

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE’s tijdig en onbeperkt toegang hebben tot alle in het in lid 3 bedoelde centrale register bijgehouden informatie zonder dat de betrokken entiteit daarvan weet heeft. De lidstaten verlenen de meldingsplichtige entiteiten eveneens tijdig toegang wanneer deze cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen overeenkomstig hoofdstuk II.

De bevoegde autoriteiten die toegang krijgen tot het in lid 3 bedoelde centraal register zijn de publieke autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook belastingautoriteiten, toezichthouders van meldingsplichtige entiteiten en autoriteiten die de opdracht hebben het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen en criminele activa op te sporen en in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren.

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE’s in staat zijn om de informatie als bedoeld in de leden 1 en 3 tijdig en kosteloos aan de bevoegde autoriteiten en de FIE’s van andere lidstaten te verstrekken.

▼B

8.  De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten bij het voldoen aan hun voorschriften inzake cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II, zich niet uitsluitend verlaten op het in lid 3 bedoelde centraal register. Aan die voorschriften wordt voldaan met behulp van een op risico gebaseerde aanpak.

▼M1

9.  In uitzonderlijke, in nationaal recht vast te stellen omstandigheden kunnen de lidstaten, indien de in lid 5, eerste alinea, onder b) en c), bedoelde toegang de uiteindelijk begunstigde blootstelt aan een onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie of indien de uiteindelijk begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is, per geval voorzien in een uitzondering op die toegang voor alle of een gedeelte van de informatie over de uiteindelijk begunstigde. De lidstaten zorgen ervoor dat deze uitzonderingen worden verleend na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Het recht op een bestuurlijke toetsing van het besluit over de uitzondering en op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gegarandeerd. Een lidstaat die uitzonderingen heeft verleend, publiceert jaarlijkse statistische gegevens over het aantal uitzonderingen die zijn verleend en met welke redenen, en brengt aan de Commissie verslag uit over deze gegevens.

Op grond van de eerste alinea van dit lid verleende uitzonderingen zijn niet van toepassing op kredietinstellingen en financiële instellingen, noch op de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten die openbare ambtenaren zijn.

10.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 van dit artikel bedoelde centrale registers worden gekoppeld via het bij artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad ( 17 ) ingestelde Europees centraal platform. De centrale registers van de lidstaten worden aan het platform gekoppeld overeenkomstig de technische specificaties en procedures die zijn bepaald in door de Commissie overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en artikel 31 bis van deze richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde informatie beschikbaar is via het op grond van artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 ingestelde systeem van gekoppelde registers, overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten tot omzetting van de leden 5, 5 bis en 6 van het onderhavige artikel.

De in lid 1 bedoelde informatie blijft minimaal vijf jaar en maximaal tien jaar nadat de vennootschap of andere juridische entiteit uit het register is geschrapt, toegankelijk via de nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers. De lidstaten werken onderling en met de Commissie samen met het oog op het verwezenlijken van de verschillende soorten toegang overeenkomstig dit artikel.

▼B

Artikel 31

▼M1

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat het onderhavige artikel van toepassing is op trusts en andere soorten juridische constructies, zoals onder meer fiducie, bepaalde soorten Treuhand of fideicomiso, wanneer die een soortgelijke structuur of functies als trusts hebben. Lidstaten identificeren de kenmerken van dergelijke juridische constructies die door hun recht worden beheerst, teneinde te bepalen of deze juridische constructies een soortgelijke structuur of soortgelijke functies hebben als trusts.

Elke lidstaat verlangt dat trustees van een express trust die in die lidstaat wordt beheerd, toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden van de trust inwinnen en bijhouden. Die informatie omvat de identiteit van:

a) de oprichter(s) van de trust;

b) de trustee(s);

c) de (eventuele) protector(s);

d) de begunstigden of groep van begunstigden, en

e) elke andere natuurlijke persoon die effectief zeggenschap over de trust uitoefent.

De lidstaten zorgen ervoor dat inbreuken op dit artikel worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen of sancties.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat trustees of personen die vergelijkbare posities hebben in soortgelijke juridische constructies als bedoeld in lid 1 van dit artikel, aan de meldingsplichtige entiteiten hun status bekendmaken en de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie snel verstrekken wanneer zij in de hoedanigheid van trustee of persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie een zakelijke relatie aangaan of een occasionele transactie boven de in artikel 11, onder b), c) en d), vastgestelde drempels uitvoeren.

▼B

3.  De lidstaten verlangen dat de in lid 1 bedoelde informatie tijdig toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten en de FIE's.

▼M1

bis.  De lidstaten verlangen dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde van express trusts en soortgelijke juridische constructies als bedoeld in lid 1 wordt bijgehouden in een centraal register van uiteindelijk begunstigden dat is opgezet door de lidstaat waar de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie gevestigd of woonachtig is.

Indien de plaats van vestiging of de woonplaats van de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie buiten de Unie gelegen is, wordt de in lid 1 bedoelde informatie bijgehouden in een centraal register dat is opgezet door de lidstaat waar de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie een zakelijke relatie aangaat of onroerend goed verwerft namens de trust of de soortgelijke juridische constructie.

Indien de trustees van een trust of de personen die vergelijkbare posities bekleden in het kader van een soortgelijke juridische constructie in verschillende lidstaten gevestigd of woonachtig zijn of indien de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie in verschillende lidstaten verscheidene zakelijke relaties aangaat namens de trust of soortgelijke juridische constructie, kan een bewijs van registratie of een uittreksel van de informatie over de uiteindelijk begunstigde die door één lidstaat in een register wordt bijgehouden, voldoende worden geacht om ervan uit te gaan dat aan de registratieverplichting is voldaan.

▼M1

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde van een trust of soortgelijke juridische constructie in alle gevallen toegankelijk is voor:

a) de bevoegde autoriteiten en de FIE’s, zonder enige beperking;

b) de meldingsplichtige entiteiten, in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II;

c) elke natuurlijke of rechtspersoon die een legitiem belang kan aantonen;

d) elke natuurlijke of rechtspersoon die een schriftelijk verzoek indient met betrekking tot een trust of soortgelijke juridische constructie die een zeggenschapsdeelneming heeft in een andere dan de in artikel 30, lid 1, bedoelde vennootschap of andere juridische entiteit, hetzij door rechtstreekse of indirecte eigendom, met inbegrip van het houden van toonderaandelen, hetzij via zeggenschap met andere middelen.

De informatie die voor de onder c) en d) van de eerste alinea bedoelde natuurlijke of rechtspersonen toegankelijk is, bestaat uit de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang.

De lidstaten kunnen onder in het nationale recht vast te stellen voorwaarden voorzien in toegang tot aanvullende informatie aan de hand waarvan de uiteindelijk begunstigde kan worden geïdentificeerd. Die aanvullende informatie omvat ten minste de geboortedatum of de contactgegevens, overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming. De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale recht een ruimere toegang tot de in het register bijgehouden informatie toestaan.

De bevoegde autoriteiten die toegang krijgen tot het in lid 3 bis bedoelde centraal register zijn de publieke autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook belastingautoriteiten, toezichthouders van meldingsplichtige entiteiten en autoriteiten die de opdracht hebben witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen en criminele activa op te sporen, in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren.

▼M1

bis.  De lidstaten kunnen ervoor kiezen om de in hun in lid 3 bis bedoelde nationale registers opgeslagen informatie beschikbaar te stellen op voorwaarde dat de persoon die inzage wenst, zich online registreert en een vergoeding betaalt, die niet meer mag bedragen dan de administratieve kosten voor het beschikbaar stellen van de informatie, met inbegrip van de kosten voor het bijhouden en ontwikkelen van het register.

▼M1

5.  De lidstaten verlangen dat de in het in lid 3 bis bedoelde centraal register bijgehouden informatie toereikend, accuraat en actueel is, en voorzien daartoe in mechanismen. Deze mechanismen houden onder meer in dat meldingsplichtige entiteiten en, indien nodig en voor zover dit vereiste hun taken niet onnodig doorkruist, de bevoegde autoriteiten melding moeten maken van iedere discrepantie die zij aantreffen tussen de informatie over uiteindelijk begunstigden in de centrale registers en de informatie over uiteindelijk begunstigden waarover zij beschikken. Wanneer er discrepanties worden gemeld, zorgen de lidstaten ervoor dat er passende maatregelen worden genomen om de discrepanties tijdig te verhelpen en dat er zo nodig ondertussen een specifieke vermelding in het centrale register wordt opgenomen.

▼B

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten bij het voldoen aan hun verplichtingen inzake cliëntenonderzoek als neergelegd in hoofdstuk II, niet uitsluitend steunen op het in lid 4 bedoelde centraal register. Aan die voorschriften wordt voldaan met behulp van een op risico gebaseerde aanpak.

▼M1

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE’s in staat zijn om de informatie als bedoeld in de leden 1 en 3 tijdig en kosteloos aan de bevoegde autoriteiten en de FIE’s van andere lidstaten te verstrekken.

▼M1

bis.  In uitzonderlijke, in nationaal recht vast te stellen omstandigheden kunnen de lidstaten, indien de in lid 4, eerste alinea, onder b), c) en d), bedoelde toegang de uiteindelijk begunstigde blootstelt aan een onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie of indien de uiteindelijk begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is, per geval voorzien in een uitzondering op die toegang voor alle of een gedeelte van de informatie over de uiteindelijk begunstigde. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke uitzonderingen worden verleend na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Het recht op een bestuurlijke toetsing van het besluit over de uitzondering en op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gegarandeerd. Een lidstaat die uitzonderingen heeft verleend, publiceert jaarlijkse statistische gegevens over het aantal uitzonderingen dat is verleend en met welke redenen, en brengt aan de Commissie verslag uit over deze gegevens.

Op grond van de eerste alinea verleende uitzonderingen zijn niet van toepassing op kredietinstellingen en financiële instellingen, noch op de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten die openbare ambtenaren zijn.

Wanneer een lidstaat besluit te voorzien in een uitzondering overeenkomstig de eerste alinea, beperkt hij niet de toegang die bevoegde autoriteiten en FIE’s hebben tot informatie.

▼M1 —————

▼M1

9.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 bis van dit artikel bedoelde centrale registers worden gekoppeld via het bij artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 ingestelde Europees centraal platform. De centrale registers van de lidstaten worden aan het platform gekoppeld overeenkomstig de technische specificaties en procedures die zijn bepaald in door de Commissie overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en artikel 31 bis van deze Richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde informatie beschikbaar is via het bij artikel 22, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/1132 ingestelde systeem van gekoppelde registers, overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten tot omzetting van de leden 4 en 5 van dit artikel.

De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat enkel de in lid 1 bedoelde informatie die actueel is en die betrekking heeft op de werkelijke uiteindelijk begunstigden, beschikbaar wordt gesteld via hun nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers, en dat de toegang tot die informatie in overeenstemming is met de regels inzake gegevensbescherming.

De in lid 1 bedoelde informatie blijft minimaal vijf jaar en maximaal tien jaar nadat de gronden voor registratie van de informatie over de uiteindelijk begunstigden als bedoeld in lid 3 bis hebben opgehouden te bestaan, toegankelijk via de nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers. De lidstaten werken met de Commissie samen met het oog op het verwezenlijken van de verschillende soorten toegang overeenkomstig de leden 4 en 4 bis.

▼M1

10.  De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 10 juli 2019 op de hoogte van de categorieën, de beschrijving van de kenmerken, de naam en — indien van toepassing — de rechtsgrondslag van de in lid 1 bedoelde trusts en soortgelijke juridische constructies. De Commissie publiceert de geconsolideerde lijst van deze trusts en soortgelijke juridische constructies uiterlijk op 10 september 2019 in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Uiterlijk op 26 juni 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld of alle in lid 1 bedoelde trusts en soortgelijke juridische constructies die door het recht van de lidstaten worden beheerst, naar behoren werden geïdentificeerd en aan de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen werden onderworpen. Zo nodig neemt de Commissie naar aanleiding van de bevindingen van dit verslag de nodige maatregelen.

Artikel 31 bis

Uitvoeringshandelingen

Indien nodig stelt de Commissie, in aanvulling op de uitvoeringshandelingen die zij overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en in overeenstemming met het toepassingsgebied van de artikelen 30 en 31 van deze richtlijn vaststelt, door middel van uitvoeringshandelingen de nodige technische specificaties en procedures vast om de centrale registers van de lidstaten te koppelen als bedoeld in artikel 30, lid 10, en artikel 31, lid 9, met betrekking tot:

a) de technische specificatie ter bepaling van de reeks technische gegevens die nodig zijn om het platform zijn taken te laten vervullen alsook ter bepaling van de methode voor de opslag, het gebruik en de bescherming van die gegevens;

b) de gemeenschappelijke criteria aan de hand waarvan informatie over de uiteindelijk begunstigden beschikbaar is via het systeem van gekoppelde registers, afhankelijk van de mate van toegang die door de lidstaten wordt verleend;

c) de technische details over de wijze waarop de informatie over uiteindelijk begunstigden beschikbaar moet worden gesteld;

d) de technische voorwaarden inzake de beschikbaarheid van de door het systeem van gekoppelde registers te verlenen diensten;

e) de technische modaliteiten voor de implementatie van de verschillende soorten toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden op grond van artikel 30, lid 5, en artikel 31, lid 4;

f) de wijze van betaling indien er overeenkomstig artikel 30, lid 5 bis, en artikel 31, lid 4 bis, een vergoeding moet worden betaald om toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden te krijgen, rekening houdend met de beschikbare betalingsfaciliteiten, zoals betalingstransacties op afstand.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 64 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

De Commissie streeft er in haar uitvoeringshandelingen naar reeds bewezen technologie en bestaande praktijken te hergebruiken. De Commissie zorgt ervoor dat de te ontwikkelen systemen geen hogere kosten met zich meebrengen dan wat absoluut noodzakelijk is om deze richtlijn ten uitvoer te leggen. De uitvoeringshandelingen van de Commissie worden gekenmerkt door transparantie en uitwisseling van ervaringen en informatie tussen de Commissie en de lidstaten.

▼B



HOOFDSTUK IV

MELDINGSPLICHT



AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 32

1.  Elke lidstaat richt een FIE op om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en op doelmatige wijze te bestrijden.

2.  De lidstaten stellen de Commissie schriftelijk in kennis van de naam en het adres van hun respectieve FIE's.

3.  Elke FIE is operationeel onafhankelijk en zelfstandig, hetgeen betekent dat zij beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te vervullen, met inbegrip van de mogelijkheid om autonome beslissingen te nemen om specifieke informatie te analyseren, op te vragen en te verspreiden. De FIE is als centrale nationale eenheid verantwoordelijk voor het ontvangen en het analyseren van meldingen van verdachte transacties en andere informatie die betrekking heeft op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. De FIE is verantwoordelijk voor het verspreiden van de resultaten van haar analyses en alle relevante aanvullende informatie onder de bevoegde autoriteiten, wanneer er redenen zijn om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering te vermoeden. Zij is in staat aanvullende informatie van meldingsplichtige entiteiten te verkrijgen.

De lidstaten verschaffen hun FIE's toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE's rechtstreeks of indirect, en tijdig, toegang hebben tot de financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie die zij nodig hebben om hun taken naar behoren te vervullen. De FIE's zijn in staat op verzoeken om informatie van bevoegde autoriteiten in hun respectievelijke lidstaat te reageren wanneer deze zijn ingegeven door aangelegenheden in verband met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. Het besluit tot verrichting van de analyse of tot verspreiding van de informatie blijft de bevoegdheid van de FIE.

5.  Wanneer er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatief effect zou hebben op lopende onderzoeken of analyses, of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien openbaarmaking van de informatie duidelijk niet in verhouding zou staan tot de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of niet relevant zou zijn voor de doeleinden waarvoor de informatie is gevraagd, is de FIE niet verplicht het verzoek in te willigen.

6.  De lidstaten dragen de bevoegde autoriteiten op om aan de FIE feedback te geven over het gebruik dat van de overeenkomstig dit artikel verstrekte informatie is gemaakt en over het resultaat van de op grond van die informatie uitgevoerde onderzoeken of inspecties.

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE bevoegd is om, wanneer er een vermoeden is dat een transactie verband houdt met witwassen of terrorismefinanciering, rechtstreeks of indirect dringende actie te ondernemen om de uitvoering van een transactie op te schorten of er geen toestemming voor te verlenen teneinde de transactie te analyseren, het vermoeden al dan niet te bevestigen en de resultaten van de analyse onder de bevoegde autoriteiten te verspreiden. De FIE is bevoegd om die actie rechtstreeks of indirect te ondernemen op verzoek van een FIE van een andere lidstaat volgens de termijnen en de voorwaarden die gelden in het nationale recht van de ontvangende FIE.

8.  De analysefunctie van de FIE bestaat uit:

a) operationele analyse die gericht is op individuele gevallen en specifieke doelen of op passende geselecteerde informatie, afhankelijk van de omvang en de aard van de informatie die zij ontvangen en het verwachte gebruik na verspreiding, en

b) strategische analyse van trends en patronen inzake witwassen en terrorismefinanciering.

▼M1

9.  Onverminderd artikel 34, lid 2, is elke FIE in het kader van haar taken in staat informatie van een meldingsplichtige entiteit op te vragen, te verkrijgen en te gebruiken voor het in lid 1 van dit artikel vastgestelde doel, ook indien er geen voorafgaande melding wordt gedaan op grond van artikel 33, lid 1, onder a), of artikel 34, lid 1.

Artikel 32 bis

1.  De lidstaten voorzien in gecentraliseerde automatische mechanismen, zoals centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting, die de tijdige identificatie mogelijk maken van alle natuurlijke of rechtspersonen die houder zijn van of zeggenschap hebben over betaalrekeningen en bankrekeningen met een IBAN-identificatienummer, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 18 ), alsook over kluizen die worden aangehouden door een kredietinstelling op hun grondgebied. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de kenmerken van die nationale mechanismen.

2.  De lidstaten waarborgen dat de informatie die wordt bijgehouden in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gecentraliseerde mechanismen rechtstreeks, onmiddellijk en ongefilterd toegankelijk is voor de nationale FIE’s. Deze informatie is ook toegankelijk voor de nationale bevoegde autoriteiten met het oog op het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. De lidstaten waarborgen dat elke FIE in staat is de informatie die wordt bijgehouden in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gecentraliseerde mechanismen, tijdig aan andere FIE’s te verstrekken overeenkomstig artikel 53.

3.  De volgende informatie is toegankelijk en doorzoekbaar via de in lid 1 bedoelde gecentraliseerde mechanismen:

betreffende de houder van de cliëntenrekening en iedere persoon die zegt namens de cliënt te handelen : de naam, aangevuld met hetzij de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, onder a), hetzij een uniek identificatienummer;

betreffende de uiteindelijk begunstigde van de houder van de cliëntenrekening : de naam, aangevuld met hetzij de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, onder b), hetzij een uniek identificatienummer;

betreffende de bank- of betaalrekening : het IBAN-nummer en de datum van de opening en van de sluiting van de rekening;

betreffende de kluis : de naam van de huurder, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, of een uniek identificatienummer, en de looptijd van de huur.

4.  De lidstaten kunnen overwegen te verlangen dat andere informatie die essentieel wordt geacht opdat de FIE’s en de bevoegde autoriteiten hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn kunnen nakomen, via de gecentraliseerde mechanismen toegankelijk en doorzoekbaar is.

5.  Uiterlijk op 26 juni 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in met een evaluatie van de voorwaarden en de technische kenmerken en procedures die nodig zijn voor een veilige en doeltreffende koppeling van de gecentraliseerde automatische mechanismen. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 32 ter

1.  De lidstaten verlenen de FIE’s en de bevoegde autoriteiten toegang tot informatie die het mogelijk maakt alle natuurlijke of rechtspersonen die eigenaar zijn van onroerend goed, tijdig te identificeren, onder meer door middel van registers of elektronische systemen voor gegevensontsluiting voor zover dergelijke registers of systemen beschikbaar zijn.

2.  Uiterlijk op 31 december 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld of een harmonisatie van de informatie in de registers noodzakelijk en evenredig is en of de koppeling van die registers noodzakelijk is. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

▼B

Artikel 33

1.  De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en werknemers daarvan, ten volle samenwerken door:

a) de FIE onmiddellijk en uit eigen beweging in te lichten, inclusief door het doen van een melding, indien de meldingsplichtige entiteit weet, vermoedt of redelijkerwijs kan vermoeden dat geldmiddelen, ongeacht het bedrag, opbrengsten van criminele activiteiten zijn of met terrorismefinanciering verband houden en door het in dergelijke gevallen onmiddellijk reageren op verzoeken van de FIE om bijkomende informatie, en

▼M1

b) de FIE op haar verzoek rechtstreeks alle noodzakelijke informatie te verstrekken.

▼B

Alle verdachte transacties, met inbegrip van transactiepogingen, worden gemeld.

2.  De persoon die overeenkomstig artikel 8, lid 4, onder a), is aangesteld, stuurt de in lid 1 bedoelde informatie door aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit die de informatie doorstuurt, gevestigd is.

Artikel 34

1.  In afwijking van artikel 33, lid 1, kunnen de lidstaten, in het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten, een passend zelfregulerend orgaan van de relevante beroepsgroep aanwijzen als de autoriteit die de in artikel 33, lid 1, bedoelde informatie ontvangt.

Onverminderd lid 2 geeft het aangewezen zelfregulerend orgaan in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gevallen de informatie onverwijld en ongefilterd aan de FIE door.

2.  De lidstaten passen de in artikel 33, lid 1, neergelegde verplichtingen niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alleen voor zover die uitzondering betrekking heeft op de inlichtingen die zij van een van hun cliënten ontvangen, of over een van hun cliënten verkrijgen, tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die inlichtingen vóór, gedurende of na een dergelijk geding worden ontvangen of verkregen.

▼M1

3.  Door de lidstaten aangewezen zelfregulerende organen publiceren jaarlijks een verslag met informatie over:

a) de krachtens de artikelen 58, 59 en 60 genomen maatregelen;

b) het aantal ontvangen meldingen van inbreuken als bedoeld in artikel 61, in voorkomend geval;

c) het aantal meldingen dat het in lid 1 bedoelde zelfregulerende orgaan heeft ontvangen en het aantal meldingen dat het zelfregulerende orgaan aan de FIE heeft doorgezonden, in voorkomend geval;

d) in voorkomend geval, het aantal en een beschrijving van de maatregelen die krachtens de artikelen 47 en 48 zijn genomen om te controleren of de meldingsplichtige entiteiten hebben voldaan aan hun verplichtingen uit hoofde van:

i) de artikelen 10 tot en met 24 (cliëntenonderzoek);

ii) de artikelen 33, 34 en 35 (melding van verdachte transacties);

iii) artikel 40 (bewaring van bewijsstukken), en

iv) de artikelen 45 en 46 (interne controles).

▼B

Artikel 35

1.  De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten zich onthouden van het uitvoeren van transacties waarvan zij weten of vermoeden dat deze verband houden met de opbrengsten van criminele activiteiten of met terrorismefinanciering, totdat zij overeenkomstig artikel 33, lid 1, eerste alinea, onder a), de nodige maatregelen hebben genomen en verdere specifieke instructies van de FIE of van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met het nationale recht van de betrokken lidstaat hebben opgevolgd.

2.  Indien het niet mogelijk is zich te onthouden van het uitvoeren van de in lid 1 bedoelde transacties, of indien zulks de vervolging van de begunstigden van een verdachte transactie zou doorkruisen, lichten de meldingsplichtige entiteiten de FIE onmiddellijk daarna in.

Artikel 36

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 48 bedoelde bevoegde autoriteiten de FIE onmiddellijk inlichten indien zij tijdens controles van meldingsplichtige entiteiten, dan wel op enigerlei andere wijze, feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende instanties die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegd zijn om toe te zien op de effectenmarkten, valutamarkten en financiële derivatenmarkten, de FIE inlichten indien zij feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering.

Artikel 37

Melding te goeder trouw door een meldingsplichtige entiteit of door een werknemer of een bestuurder van die meldingsplichtige entiteit overeenkomstig de artikelen 33 en 34 vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de meldingsplichtige entiteit, haar bestuurders of werknemers tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid, zelfs indien deze niet precies op de hoogte waren van de onderliggende criminele activiteit, en ongeacht of enige illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

▼M1

Artikel 38

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering melden, wettelijk worden beschermd tegen bedreigingen, vergeldingsmaatregelen of vijandige acties, en in het bijzonder tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat personen die aan bedreigingen, vergeldingsmaatregelen, vijandige acties of nadelig of discriminerend optreden van de werkgever zijn blootgesteld omdat zij intern of aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering hebben gemeld, op veilige wijze een klacht kunnen indienen bij de respectievelijke bevoegde autoriteiten. Onverminderd de vertrouwelijkheid van de door de FIE verzamelde informatie, dragen de lidstaten er tevens zorg voor dat dergelijke personen recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte om hun rechten uit hoofde van dit lid te beschermen.

▼B



AFDELING 2

Mededelingsverbod

Artikel 39

1.  Meldingsplichtige entiteiten en de bestuurders en werknemers ervan delen de betrokken cliënt of derden niet mee dat overeenkomstig artikel 33 of 34 informatie is, wordt of zal worden verstrekt of dat een onderzoek naar witwassen of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd.

2.  Het in lid 1 neergelegde verbod geldt niet voor mededeling aan de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de zelfregulerende organen, noch voor mededelingen voor rechtshandhavingsdoeleinden.

▼M1

3.  Het in lid 1 van dit artikel neergelegde verbod vormt geen belemmering voor het delen van informatie tussen kredietinstellingen en financiële instellingen van de lidstaten mits zij tot dezelfde groep behoren, of tussen deze entiteiten en hun bijkantoren en meerderheidsdochters die in derde landen zijn gevestigd, mits die bijkantoren en meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, inclusief de procedures voor het delen van informatie binnen de groep, overeenkomstig artikel 45, en mits de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

▼B

4.  Het in lid 1 neergelegde verbod vormt geen belemmering voor het delen van informatie tussen de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten van de lidstaten, of entiteiten van derde landen waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen dezelfde rechtspersoon of een grotere structuur waartoe de betrokken personen behoren en die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde controle op de naleving van de verplichtingen vallen.

5.  Het in lid 1 neergelegde verbod vormt voor de in artikel 2, lid 1, punten 1), 2), en 3), onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten geen beletsel om in gevallen betreffende dezelfde cliënt en dezelfde transactie waarbij twee of meer meldingsplichtige entiteiten betrokken zijn, voor het delen van informatie tussen de relevante meldingsplichtige entiteiten, mits dit entiteiten van een lidstaat zijn, of entiteiten van een derde land waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn, en mits zij tot dezelfde beroepscategorie behoren en onderworpen zijn aan verplichtingen inzake beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.

6.  Wanneer de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten trachten een cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt zulks niet als een mededeling in de zin van lid 1 van dit artikel aangemerkt.



HOOFDSTUK V

GEGEVENSBESCHERMING, BEWARING VAN BEWIJSSTUKKEN EN STATISTISCHE GEGEVENS

Artikel 40

1.  De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig het nationale recht met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken door de FIE of door andere bevoegde autoriteiten van mogelijke gevallen van witwassen of terrorismefinanciering, de volgende documenten en informatie bewaren:

▼M1

a) wat het cliëntenonderzoek betreft, een afschrift van de documenten en inlichtingen die nodig zijn voor het naleven van de cliëntenonderzoeksvoorschriften vastgelegd in hoofdstuk II, met inbegrip van, indien beschikbaar, informatie verkregen via elektronische identificatiemiddelen, relevante vertrouwensdiensten zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014 of ieder ander identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard, gedurende een termijn van vijf jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele transactie;

▼B

b) de bewijsstukken en registratiegegevens van transacties, zijnde de originele stukken of de afschriften die krachtens hun nationaal recht eenzelfde bewijskracht hebben, die nodig zijn voor het identificeren van een transactie, gedurende vijf jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele transactie.

Bij het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde bewaringstermijnen, zorgen de lidstaten ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten de persoonsgegevens wissen tenzij dit anders is geregeld bij het nationaal recht, dat bepaalt onder welke omstandigheden meldingsplichtige entiteiten gegevens langer mogen of moeten bijhouden. De lidstaten kunnen een langere bewaring toestaan of verlangen, nadat zij de noodzaak tot en de evenredigheid van zulke verdere bewaring grondig hebben onderzocht en oordelen dat verdere bewaring gerechtvaardigd is omdat zulks noodzakelijk is met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van witwassen of terrorismefinanciering. Die langere bewaringstermijn duurt niet langer dan vijf extra jaren.

▼M1

De in dit lid bedoelde bewaringstermijn, met inbegrip van de verdere bewaringstermijn van maximaal vijf extra jaren, is ook van toepassing op gegevens die toegankelijk zijn via de in artikel 32 bis bedoelde gecentraliseerde mechanismen.

▼B

2.  Indien er op 25 juni 2015 een rechtsprocedure in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering aanhangig is in een lidstaat, en een meldingsplichtige entiteit over informatie of documenten beschikt in verband met die aanhangige procedure, kan de meldingsplichtige entiteit die informatie of documenten bewaren overeenkomstig het nationaal recht gedurende een termijn van vijf jaar vanaf 25 juni 2015. De lidstaten kunnen, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal die op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures van toepassing zijn, toestaan of verlangen dat die informatie of documenten gedurende een bijkomende termijn van vijf jaar wordt bewaard, indien is aangetoond dat die langere bewaring noodzakelijk en evenredig is met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoede witwaspraktijken of terrorismefinanciering.

Artikel 41

1.  De verwerking van persoonsgegevens op grond van deze richtlijn is onderworpen aan Richtlijn 95/46/EG zoals omgezet in het nationale recht. Persoonsgegevens die op grond van deze verordening door de Commissie of de ESA's worden verwerkt, zijn onderworpen aan Verordening (EG) nr. 45/2001.

2.  Persoonsgegevens worden door meldingsplichtige entiteiten op basis van deze richtlijn alleen verwerkt met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 1 en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met dat doel. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze richtlijn voor andere doeleinden, zoals commerciële doeleinden, is verboden.

3.  De meldingsplichtige entiteiten verstrekken de bij artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG voorgeschreven informatie aan nieuwe cliënten alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie te verrichten. Die informatie bevat met name een algemene kennisgeving over de krachtens deze richtlijn voor meldingsplichtige entiteiten geldende wettelijke verplichtingen bij de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 1 van deze richtlijn.

4.  Om uitvoering te geven aan het in artikel 38, lid 1, neergelegde verbod op mededeling stellen de lidstaten wetgevingsmaatregelen vast waarbij het recht op toegang van de betrokkene tot persoonsgegevens die hem betreffen, geheel of gedeeltelijk wordt beperkt voor zover dat in een democratische samenleving, met inachtneming van de legitieme belangen van de betrokkene, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:

a) de meldingsplichtige entiteit of de bevoegde nationale autoriteit in staat te stellen haar taken in het kader van deze richtlijn naar behoren te vervullen, of

b) het belemmeren van officiële of gerechtelijke informatieverzoeken, analyses, onderzoeken of procedures in het kader van deze richtlijn te voorkomen en ervoor te zorgen dat het voorkomen, onderzoeken en opsporen van witwassen en terrorismefinanciering niet in gevaar worden gebracht.

Artikel 42

De lidstaten verlangen dat hun meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen die hen in staat stellen ten volle en snel te reageren op verzoeken van hun FIE, of van andere autoriteiten, overeenkomstig hun nationaal recht, om te antwoorden op de vraag of zij een zakelijke relatie onderhouden of gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek een zakelijke relatie onderhouden hebben met een gegeven persoon en op vragen over de aard van die relatie, via beveiligde kanalen en zodanig dat de volledige vertrouwelijkheid van de verzoeken gewaarborgd blijft.

▼M1

Artikel 43

De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze richtlijn met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 1, wordt beschouwd als een taak van algemeen belang in de zin van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad ( 19 ).

Artikel 44

1.  De lidstaten zorgen er, met het oog op het bijdragen aan de voorbereiding van de risicobeoordeling uit hoofde van artikel 7, voor dat zij in staat zijn de doeltreffendheid van hun regelingen ter bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering te beoordelen door uitgebreide statistieken bij te houden over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van deze regelingen.

2.  De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten:

a) gegevens betreffende metingen van de omvang en het belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal natuurlijke personen en entiteiten en het economisch belang van elke sector;

b) gegevens betreffende metingen van de meldings-, de onderzoeks- en de gerechtelijke aspecten van de nationale AML/CFT-regelgeving, daaronder begrepen het aantal meldingen van verdachte transacties aan de FIE, het gevolg dat aan deze meldingen is gegeven en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen, het aantal vervolgden, het aantal veroordeelden voor de delicten witwassen of terrorismefinanciering, de soorten basisdelicten, indien die informatie voorhanden is, en de waarde in euro van de bevroren, in beslag genomen of verbeurd verklaarde vermogensbestanddelen;

c) indien beschikbaar, gegevens tot identificatie van het aantal meldingen en het percentage van de meldingen die geleid hebben tot verder onderzoek, samen met het jaarlijks rapport aan de meldingsplichtige entiteiten waarin nader wordt ingegaan op het nut en de opvolging van de door hen verrichte meldingen;

d) gegevens betreffende het aantal door de FIE’s geformuleerde, ontvangen, afgewezen en gedeeltelijk of volledig beantwoorde grensoverschrijdende informatieverzoeken, uitgesplitst naar verzoekend land;

e) de personele middelen die zijn toegewezen aan de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor toezicht op AML/CFT en de personele middelen die aan de FIE zijn toegewezen om de in artikel 32 genoemde taken te vervullen;

f) het aantal toezichtactiviteiten ter plaatse en op afstand, het aantal op basis van toezichtactiviteiten geconstateerde inbreuken en de door de toezichthoudende autoriteiten opgelegde sancties/administratieve maatregelen.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat jaarlijks een geconsolideerd overzicht van hun statistieken wordt gepubliceerd.

4.  De lidstaten doen de in lid 2 bedoelde statistieken jaarlijks toekomen aan de Commissie. De Commissie publiceert jaarlijks een verslag met een samenvatting van en een toelichting op de in lid 2 bedoelde statistieken, dat op haar website ter beschikking wordt gesteld.

▼B



HOOFDSTUK VI

GEDRAGSLIJNEN, PROCEDURES EN TOEZICHT



AFDELING 1

Interne procedures, opleiding en feedback

Artikel 45

1.  De lidstaten verlangen van meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een groep dat zij op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures toepassen, daaronder begrepen gedragslijnen inzake gegevensbescherming en gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep ten behoeve van AML/CFT. Die gedragslijnen en procedures worden op effectieve wijze ten uitvoer gelegd door de bijkantoren en meerderheidsdochters in de lidstaten en in derde landen.

2.  De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten die vestigingen in een andere lidstaat exploiteren, erop toezien dat die vestigingen de nationale bepalingen van die andere lidstaat ter omzetting van deze richtlijn eerbiedigen.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat indien de meldingsplichtige entiteiten bijkantoren of meerderheidsdochters hebben die zich bevinden in derde landen waar de minimumvoorschriften inzake AML/CFT minder streng zijn dan die van de lidstaat, hun zich in het derde land bevindende bijkantoren en meerderheidsdochters de voorschriften van de lidstaat, daaronder begrepen de voorschriften inzake gegevensbescherming, toepassen voor zover het recht van het derde land zulks toestaat.

▼M1

4.  De lidstaten en de ESA’s stellen elkaar in kennis van gevallen waarin het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures toe te passen. In dergelijke gevallen kan gecoördineerd optreden plaatsvinden om een oplossing te vinden. Wanneer zij beoordelen welke derde landen niet toestaan dat de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden toegepast, houden de lidstaten en de ESA’s rekening met eventuele juridische beperkingen die de correcte toepassing van deze gedragslijnen en procedures kunnen belemmeren, met inbegrip van geheimhouding, gegevensbescherming en andere beperkingen die de uitwisseling van informatie die daartoe relevant kan zijn, beperken.

▼B

5.  De lidstaten verlangen dat, indien het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan dat de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden ten uitvoer gelegd, de meldingsplichtige entiteiten erop toezien dat bijkantoren en meerderheidsdochters in dat derde land bijkomende maatregelen nemen om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering doeltreffend te beheersen en dat zij de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst informeren. Als de bijkomende maatregelen niet voldoende zijn, passen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst bijkomende toezichtsmaatregelen toe, waarbij onder meer wordt verlangd dat de groep geen zakelijke relaties aangaat of die relaties beëindigt en geen transacties uitvoert, en waarbij de groep, indien nodig, wordt verzocht haar bedrijfsactiviteiten in het derde land te beëindigen.

6.  De ESA's ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de soort bijkomende maatregelen bedoeld in lid 5 en de minimumactie die moet worden ondernomen door de krediet- en financiële instellingen, indien in het recht van een derde land de uitvoering van de bij de leden 1 en 3 voorgeschreven maatregelen niet is toegestaan.

De ESA's leggen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 december 2016 voor aan de Commissie.

7.  Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in lid 6 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

8.  De lidstaten zorgen ervoor dat het delen van informatie binnen de groep toegestaan is. Informatie over aan de FIE gemelde vermoedens dat geldmiddelen opbrengsten van criminele activiteiten zijn of met terrorismefinanciering verband houden, wordt gedeeld binnen de groep, tenzij de FIE andersluidende instructies geeft.

9.  De lidstaten kunnen verlangen dat uitgevers van elektronisch geld als omschreven in artikel 2, punt 3), van Richtlijn 2009/110/EG en betalingsdienstaanbieders als omschreven in artikel 4, punt 9), van Richtlijn 2007/64/EG die op hun grondgebied gevestigd zijn, anders dan in de vorm van een bijkantoor, en waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat gesitueerd is, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen om namens de aanwijzende instelling de naleving van de AML/CFT-regels te bewerkstelligen en het toezicht door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, onder meer door de bevoegde autoriteiten desgevraagd documentatie en informatie te verstrekken.

10.  De ESA's ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot de criteria voor het bepalen van de omstandigheden waarin de aanwijzing van een centraal contactpunt overeenkomstig lid 9 passend is, en ter omschrijving van wat de taken van de centrale contactpunten moeten zijn.

De ESA's leggen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 26 juni 2017 voor aan de Commissie.

11.  Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in lid 9 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 46

1.  De lidstaten verlangen dat de meldingsplichtige entiteiten maatregelen nemen die evenredig zijn met hun risico's, aard en omvang om hun werknemers bekend te maken met de op grond van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, daaronder begrepen de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming.

Die maatregelen houden onder meer in dat de werknemers deelnemen aan speciale permanente opleidingsprogramma's om de verrichtingen te leren onderkennen die met witwassen of terrorismefinanciering verband kunnen houden en te leren hoe in die gevallen moet worden gehandeld.

Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 2, lid 1, punt 3, vermelde categorieën valt, beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in deze afdeling vastgelegde verplichtingen van toepassing op die rechtspersoon in plaats van op de natuurlijke persoon.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten toegang hebben tot actuele informatie over de praktijken van witwassers en financiers van terrorisme, en over aanwijzingen om verdachte transacties te kunnen onderkennen.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat, waar mogelijk, aan de meldingsplichtige entiteiten snel feedback wordt verstrekt over de doeltreffendheid en de afhandeling van meldingen van vermoedelijke witwaspraktijken of vermoedelijke terrorismefinanciering.

4.  De lidstaten verlangen dat, indien van toepassing, de meldingsplichtige entiteiten bepalen welk lid van het leidinggevend orgaan verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn voor de naleving van deze richtlijn.



AFDELING 2

Toezicht

Artikel 47

▼M1

1.  De lidstaten waarborgen dat aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en aanbieders van bewaarportemonnees worden geregistreerd, dat wisselkantoren en kantoren voor het omwisselen van cheques, en aanbieders van trustdiensten of vennootschappelijke diensten over een vergunning beschikken of geregistreerd zijn, en dat aanbieders van kansspeldiensten worden gereguleerd.

▼B

2.  De lidstaten verlangen dat de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat de personen die in de in lid 1 bedoelde entiteiten een leidinggevende functie hebben of de uiteindelijk begunstigden van die entiteiten zijn, betrouwbaar en geschikt zijn.

3.  Met betrekking tot de meldingsplichtige entiteiten bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b), en d), zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat ter zake veroordeelde criminelen of hun medeplichtigen in die meldingsplichtige entiteiten een leidinggevende functie hebben of de uiteindelijk begunstigde van die entiteiten zijn.

Artikel 48

1.  De lidstaten verlangen van de bevoegde autoriteiten dat zij effectief toezien op de naleving van deze richtlijn en dat zij de nodige maatregelen nemen om die naleving te waarborgen.

▼M1

bis.  Om een doeltreffende samenwerking, en met name de uitwisseling van informatie, te vergemakkelijken en te bevorderen, verstrekken de lidstaten aan de Commissie de lijst van bevoegde autoriteiten van de in artikel 2, lid 1, opgesomde meldingsplichtige entiteiten, met hun contactgegevens. De lidstaten zorgen ervoor dat de aan de Commissie verstrekte informatie up-to-date blijft.

De Commissie publiceert een register van deze autoriteiten en hun contactgegevens op haar website. De autoriteiten in het register fungeren, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, als aanspreekpunt voor hun tegenhangers in de andere lidstaten. De financiële toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten fungeren ook als aanspreekpunt voor de ESA.

Om de adequate handhaving van deze richtlijn te waarborgen, verlangen de lidstaten dat alle meldingsplichtige entiteiten aan adequaat toezicht worden onderworpen, met inbegrip van de bevoegdheid om toezicht ter plaatse en op afstand uit te oefenen, en nemen zij passende en evenredige administratieve maatregelen om bij inbreuken de situatie te verhelpen.

▼M1

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten beschikken over adequate bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid om het verstrekken van elke informatie die van belang is voor het toezicht op de naleving en het uitvoeren van controles af te dwingen, alsook over toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van die autoriteiten zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt en dat het hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en normen inzake belangenconflicten, handhaaft.

▼B

3.  In het geval van kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van kansspeldiensten hebben de bevoegde autoriteiten versterkte toezichthoudende bevoegdheden.

▼M1

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit vestigingen exploiteert, erop toezien dat die vestigingen de nationale bepalingen van die lidstaat ter omzetting van deze richtlijn naleven.

In het geval van kredietinstellingen en financiële instellingen die deel uitmaken van een groep, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een moederonderneming is gevestigd, voor de in de eerste alinea genoemde doeleinden samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de tot de groep behorende vestigingen zijn gevestigd.

In het geval van de in artikel 45, lid 9, bedoelde vestigingen, kan het in de eerste alinea van dit lid bedoelde toezicht mede bestaan in het nemen van passende en evenredige maatregelen om ernstige gebreken die onmiddellijke maatregelen vereisen, aan te pakken. Die maatregelen zijn van tijdelijke aard en worden beëindigd wanneer de gebreken zijn aangepakt, onder meer met de hulp van of in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de meldingsplichtige entiteit, overeenkomstig artikel 45, lid 2.

▼B

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit vestigingen exploiteert, samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit haar hoofdkantoor heeft, om een doeltreffend toezicht op de naleving van de voorschriften van deze richtlijn te waarborgen.

▼M1

In het geval van kredietinstellingen en financiële instellingen die deel uitmaken van een groep, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een moederonderneming is gevestigd, toezicht houden op de effectieve uitvoering van de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures als bedoeld in artikel 45, lid 1. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar tot de groep behorende kredietinstellingen en financiële instellingen zijn gevestigd, samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de moederonderneming is gevestigd.

▼B

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het toepassen van een op risico gebaseerde aanpak van het toezicht:

a) een helder inzicht hebben in het in hun lidstaat aanwezige witwasrisico en risico van terrorismefinanciering;

b) ter plaatse en op afstand toegang hebben tot alle relevante informatie betreffende de specifieke binnenlandse en internationale risico's die verband houden met de cliënten, producten en diensten van de meldingsplichtige entiteiten, en

c) de frequentie en intensiteit van het toezicht ter plaatse en op afstand bepalen op grond van het risicoprofiel van de meldingsplichtige entiteiten en op het witwasrisico en risico van terrorismefinanciering in die lidstaat.

7.  De beoordeling van het risicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten inzake witwassen en terrorismefinanciering, daaronder begrepen de risico's inzake niet-naleving, wordt periodiek herbekeken, alsmede wanneer er belangrijke gebeurtenissen of ontwikkelingen inzake hun management en hun bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden.

8.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten rekening houden met de mate van beslissingsvrijheid die aan de meldingsplichtige entiteit wordt gelaten en herbezien op passende wijze de risicobeoordelingen die aan deze beslissingsruimte ten grondslag liggen, alsmede de toereikendheid en toepassing van haar interne gedragslijnen, controles en procedures.

9.  In het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten kunnen de lidstaten toestaan dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde taken worden verricht door zelfregulerende organen, mits deze organen lid 2 van dit artikel naleven.

10.  De ESA's geven uiterlijk op 26 juni 2017 richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 16 van respectievelijk Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 betreffende de kenmerken van een op risico gebaseerde aanpak van het toezicht en de maatregelen die moeten worden genomen wanneer toezicht op basis van het risico plaatsvindt. Er wordt specifiek rekening gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit, en indien passend en evenredig wordt in specifieke maatregelen voorzien.



AFDELING 3

Samenwerking



Onderafdeling I

Nationale samenwerking

▼M1

Artikel 49

De lidstaten zorgen ervoor dat de beleidsmakers, de FIE’s, de toezichthouders en de andere bevoegde autoriteiten die bij AML/CFT betrokken zijn, alsook belastingautoriteiten en rechtshandhavingsautoriteiten wanneer zij binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn optreden, over effectieve mechanismen beschikken die hen in staat stellen tot samenwerking en coördinatie op binnenlands niveau betreffende de ontwikkeling en toepassing van gedragslijnen en activiteiten ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, onder meer met het oog op het vervullen van hun verplichting krachtens artikel 7.

▼B



Onderafdeling II

Samenwerking met de ESA's

Artikel 50

De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESA's alle informatie die deze nodig hebben om hen in staat te stellen hun taken krachtens deze richtlijn te verrichten.

▼M1



Onderafdeling II bis

Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten van de lidstaten

Artikel 50 bis

De uitwisseling van informatie of bijstand tussen bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn wordt door de lidstaten niet verboden of aan onredelijke of uitermate restrictieve voorwaarden onderworpen. Met name zorgen de lidstaten ervoor dat bevoegde autoriteiten een verzoek om bijstand niet weigeren op grond van het feit dat:

a) het verzoek wordt geacht ook betrekking te hebben op belastingaangelegenheden;

b) het nationale recht vereist dat de meldingsplichtige entiteiten geheimhouding of vertrouwelijkheid in acht nemen, behalve in gevallen waarin de relevante informatie die wordt opgevraagd, wordt beschermd door het recht op vertrouwelijkheid of wanneer een bij wet voorgeschreven beroepsgeheim als omschreven in artikel 34, lid 2, geldt;

c) er een onderzoek of procedure loopt in de aangezochte lidstaat, tenzij de bijstand dat onderzoek of die procedure zou belemmeren;

d) de aard of de status van de verzoekende bevoegde autoriteit verschilt van die van de aangezochte bevoegde autoriteit.

▼B



Onderafdeling III

Samenwerking tussen de FIE's en met de Commissie

Artikel 51

De Commissie kan de bijstand verlenen die nodig is om de coördinatie te vergemakkelijken, de uitwisseling van gegevens tussen FIE's in de Unie daaronder begrepen. Zij kan regelmatig vergaderingen beleggen van het platform van de EU-FIE's dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de FIE's van de lidstaten, om de samenwerking tussen de FIE's te vergemakkelijken, zienswijzen uit te wisselen en advies te verstrekken over toepassingsaangelegenheden die relevant zijn voor de FIE's en de meldingsplichtige entiteiten alsmede over samenwerkingsgerelateerde aangelegenheden, zoals doeltreffende samenwerking tussen de FIE's, de identificatie van verdachte transacties met een grensoverschrijdende dimensie, de standaardisering van formats voor meldingen via FIU.net of de opvolger daarvan, de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen, en de identificatie van trends en factoren die relevant zijn voor het beoordelen van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering op nationaal en supranationaal niveau.

Artikel 52

De lidstaten zorgen ervoor dat FIE's zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun organisatorische status.

Artikel 53

▼M1

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s, uit eigen beweging of op verzoek, alle informatie uitwisselen die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse, door de FIE, van informatie in verband met witwassen of terrorismefinanciering en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht het type verband houdende basisdelicten en zelfs indien op het tijdstip van de uitwisseling het type verband houdende basisdelicten nog niet is vastgesteld.

▼B

Een verzoek omvat de relevante feiten, achtergrondinformatie, redenen voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt. Er kunnen verschillende uitwisselingsmechanismen worden gehanteerd indien dat tussen de FIE's is overeengekomen, met name voor uitwisselingen via FIU.net of de opvolger daarvan.

Wanneer een FIE een melding overeenkomstig artikel 33, lid 1, eerste alinea, onder a), ontvangt die betrekking heeft op een andere lidstaat, zendt zij deze onverwijld door aan de FIE van die lidstaat.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de aangezochte FIE, wanneer zij gevolg geeft aan een informatieverzoek overeenkomstig lid 1, van een andere FIE, verplicht gebruik maakt van alle beschikbare bevoegdheden die zij normaliter op nationaal vlak voor het ontvangen en analyseren van informatie zou gebruiken. De aangezochte FIE reageert tijdig.

Wanneer een FIE tracht bijkomende informatie te verkrijgen van een in een andere lidstaat gevestigde meldingsplichtige entiteit die op het grondgebied van de eerste FIE actief is, wordt het verzoek gericht aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit gevestigd is. ►M1  Die FIE verkrijgt informatie overeenkomstig artikel 33, lid 1, en stuurt de antwoorden onverwijld door. ◄

3.  Een FIE kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden weigeren informatie uit te wisselen, namelijk indien de uitwisseling strijdig zou zijn met fundamentele beginselen van haar nationaal recht. Die uitzonderingen worden op zodanige wijze gespecificeerd dat misbruik en onredelijke beperkingen van de vrije uitwisseling van informatie voor analysedoeleinden worden voorkomen.

Artikel 54

De overeenkomstig de artikelen 52 en 53 ontvangen informatie en documenten worden gebruikt voor het vervullen van de taken van de FIE als bepaald in deze richtlijn. Bij het uitwisselen van informatie en documenten overeenkomstig de artikelen 52 en 53 kan de verstrekkende FIE beperkingen en voorwaarden voor het gebruik van die informatie opleggen. De ontvangende FIE neemt die beperkingen en voorwaarden in acht.

▼M1

De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s ten minste één contactpersoon of -punt aanwijzen die/dat verantwoordelijk is voor de ontvangst van verzoeken om informatie van FIE’s in andere lidstaten.

▼B

Artikel 55

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de op grond van de artikelen 52 en 53 uitgewisselde informatie alleen wordt gebruikt voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt en dat voor het meedelen van die informatie door de ontvangende FIE aan een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling, en voor het gebruik van die informatie voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden, de voorafgaande toestemming van de verstrekkende FIE noodzakelijk is.

▼M1

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de voorafgaande toestemming van de aangezochte FIE voor het verstrekken van de informatie aan bevoegde autoriteiten onverwijld wordt gegeven en zo ruim mogelijk is, ongeacht het type verband houdende basisdelicten. De aangezochte FIE mag haar toestemming voor die verstrekking niet weigeren, tenzij die verstrekking buiten het toepassingsgebied van haar AML/CFT-bepalingen zou vallen of een onderzoek zou kunnen schaden, of anderszins niet in overeenstemming zou zijn met de fundamentele beginselen van het nationale recht van die lidstaat. Een weigering deze instemming te verlenen wordt naar behoren uitgelegd. Die uitzonderingen worden op zodanige wijze gespecificeerd dat misbruik van en onredelijke beperkingen op de verstrekking van informatie aan bevoegde autoriteiten worden voorkomen.

▼B

Artikel 56

1.  De lidstaten verlangen dat hun FIE's in hun onderlinge communicatie gebruikmaken van beschermde kanalen en moedigen hen aan gebruik te maken van FIU.net of de opvolger daarvan.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE's met het oog op de vervulling van hun taken als bepaald in deze richtlijn, samenwerken bij de toepassing van geavanceerde technologieën in overeenstemming met hun nationaal recht. Die technologieën stellen de FIE's in staat om, onder volledige bescherming van persoonsgegevens, anoniem verbanden te leggen tussen hun gegevens en die van andere FIE's met het doel om personen in wie de FIE geïnteresseerd is, in andere lidstaten op te sporen en hun opbrengsten en geldmiddelen te identificeren.

▼M1

Artikel 57

Verschillen tussen de nationale rechtsstelsels inzake de definitie van basisdelicten als bedoeld in artikel 3, punt 4, vormen geen beletsel voor de FIE’s om bijstand te verlenen aan een andere FIE en beperken de uitwisseling, de verstrekking en het gebruik van informatie uit hoofde van de artikelen 53, 54 en 55 niet.

▼M1



Onderafdeling III bis

Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen en andere autoriteiten die aan het beroepsgeheim gebonden zijn

Artikel 57 bis

1.  De lidstaten vereisen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten die in het kader van deze richtlijn toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen, en auditors of deskundigen die namens deze bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn.

Onverminderd gevallen die onder het strafrecht vallen, mag de vertrouwelijke informatie die de in de eerste alinea bedoelde personen bij de uitvoering van hun taken in het kader van deze richtlijn ontvangen, enkel in samengevatte of geaggregeerde vorm worden bekendgemaakt, op een zodanige manier dat individuele kredietinstellingen en financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

2.  Lid 1 vormt geen belemmering voor de uitwisseling van informatie tussen:

a) bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen binnen een lidstaat overeenkomstig deze richtlijn of andere wetgevingshandelingen betreffende het toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen;

b) bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen in verschillende lidstaten overeenkomstig deze richtlijn of andere wetgevingshandelingen betreffende het toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van de Europese Centrale Bank (ECB) wanneer zij handelt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad ( 20 ). Deze uitwisseling van informatie valt onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

Uiterlijk op 10 januari 2019 sluiten de bevoegde autoriteiten die overeenkomstig deze richtlijn toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen, en de ECB, wanneer zij handelt op grond van artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en artikel 56, eerste alinea, onder g), van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 21 ), met ondersteuning van de Europese toezichthoudende autoriteiten, een overeenkomst over de praktische regelingen voor de uitwisseling van informatie.

3.  De bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen en die vertrouwelijke informatie als bedoeld in lid 1 ontvangen, gebruiken deze informatie enkel:

a) bij de uitvoering van hun taken in het kader van deze richtlijn of andere wetgevingshandelingen op het gebied van AML/CFT, prudentiële regelgeving en toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van het opleggen van sancties;

b) bij een beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van rechtszaken;

c) bij rechtszaken die op grond van bijzondere bepalingen van Unierecht op het gebied van deze richtlijn of op het gebied van prudentiële regelgeving en toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen aanhangig zijn gemaakt.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen voor de toepassing van deze richtlijn zo veel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun respectievelijke aard of status. Deze samenwerking omvat ook de mogelijkheid om, binnen de bevoegdheden van de aangezochte bevoegde autoriteit, namens een verzoekende bevoegde autoriteit onderzoeken te verrichten, en de daarop volgende uitwisseling van de informatie die door deze onderzoeken is verkregen.

5.  De lidstaten kunnen toestaan dat hun nationale bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen samenwerkingsovereenkomsten sluiten die voorzien in samenwerking en uitwisseling van vertrouwelijke informatie met de bevoegde autoriteiten van derde landen die de tegenhangers zijn van deze nationale bevoegde autoriteiten. Deze samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten op basis van wederkerigheid en slechts indien gewaarborgd is dat op de verstrekte gegevens vereisten inzake het beroepsgeheim van toepassing zijn die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in lid 1 bedoelde vereisten. Vertrouwelijke informatie die op grond van deze samenwerkingsovereenkomsten wordt uitgewisseld, wordt gebruikt voor het uitvoeren van de toezichthoudende taak van deze autoriteiten.

Uitgewisselde informatie die van een andere lidstaat afkomstig is, wordt alleen doorgegeven met uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit die de informatie heeft gedeeld en wordt, in voorkomend geval, alleen gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteit heeft ingestemd.

Artikel 57 ter

1.  Niettegenstaande artikel 57 bis, leden 1 en 3, en onverminderd artikel 34, lid 2, kunnen de lidstaten toestaan dat informatie wordt uitgewisseld tussen bevoegde autoriteiten in dezelfde lidstaat of in verschillende lidstaten, tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten die tot taak hebben toezicht te houden op entiteiten uit de financiële sector en natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3, en de autoriteiten die volgens de wet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op financiële markten bij de uitvoering van hun respectievelijke toezichthoudende taken.

De ontvangen informatie is in ieder geval onderworpen aan vereisten inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 57 bis, lid 1, bedoelde vereisten.

2.  Niettegenstaande artikel 57 bis, leden 1 en 3, kunnen de lidstaten krachtens bepalingen van nationaal recht toestaan dat bepaalde informatie wordt verstrekt aan andere nationale autoriteiten die volgens de wet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de financiële markten of waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van het bestrijden of onderzoeken van witwassen, de daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering.

Vertrouwelijke informatie die overeenkomstig dit lid wordt uitgewisseld, wordt echter enkel gebruikt voor het uitvoeren van de wettelijke taken van de betrokken autoriteiten. Personen die toegang hebben tot dergelijke informatie, zijn onderworpen aan vereisten inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 57 bis, lid 1, bedoelde vereisten.

3.  De lidstaten kunnen toestaan dat bepaalde informatie met betrekking tot het toezicht op de kredietinstellingen in het kader van deze richtlijn wordt verstrekt aan parlementaire onderzoekscommissies, rekenkamers en andere voor onderzoek verantwoordelijke entiteiten in hun lidstaat, onder de volgende voorwaarden:

a) de entiteiten hebben krachtens het nationale recht een nauwkeurig omschreven mandaat om het optreden van autoriteiten die voor het toezicht op deze kredietinstellingen of voor wetgeving inzake dit toezicht verantwoordelijk zijn, te onderzoeken of te controleren;

b) de informatie is strikt noodzakelijk om het onder a) bedoelde mandaat te vervullen;

c) de personen die toegang tot de informatie hebben, zijn krachtens het nationale recht onderworpen aan vereisten inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 57 bis, lid 1, bedoelde vereisten;

d) informatie die afkomstig is van een andere lidstaat, wordt niet verstrekt zonder uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld, en mag alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd.

▼B



AFDELING 4

Sancties

Artikel 58

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten voor inbreuken op de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen aansprakelijk kunnen worden gesteld overeenkomstig dit artikel en de artikelen 59 tot en met 61. De desbetreffende sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.  Onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten regels met betrekking tot administratieve sancties en maatregelen vast en zorgen zij ervoor dat hun bevoegde autoriteiten die sancties en maatregelen kunnen opleggen voor inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, en zorgen zij ervoor dat deze worden toegepast.

De lidstaten kunnen besluiten met betrekking tot inbreuken waarop krachtens hun nationale recht reeds strafrechtelijke sancties staan, geen regels voor administratieve sancties of maatregelen vast te stellen. In dat geval stellen zij de Commissie in kennis van de desbetreffende strafrechtelijke bepalingen.

▼M1

De lidstaten zorgen er ook voor dat wanneer hun bevoegde autoriteiten inbreuken vaststellen waarop strafrechtelijke sancties staan, zij de rechtshandhavingsautoriteiten daarvan tijdig in kennis stellen.

▼B

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat indien er in het geval van een inbreuk op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn verplichtingen voor rechtspersonen gelden, sancties en maatregelen kunnen worden toegepast op de leden van het leidinggevend orgaan en op andere natuurlijke personen die op grond van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor de inbreuk.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten alle toezichts- en onderzoeksbevoegdheden hebben die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken.

5.  De bevoegde autoriteiten oefenen hun bevoegdheid tot het opleggen van administratieve sancties en maatregelen uit in overeenstemming met deze richtlijn en het nationaal recht, op een van de volgende wijzen:

a) rechtstreeks;

b) in samenwerking met andere autoriteiten;

c) onder hun verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan die andere autoriteiten;

d) door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

Bij de uitoefening van hun bevoegdheid om administratieve sancties en maatregelen op te leggen, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen teneinde ervoor te zorgen dat die administratieve sancties of maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

Artikel 59

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat dit artikel ten minste van toepassing is op inbreuken van de meldingsplichtige entiteiten die ernstig, herhaald, stelselmatig, of een combinatie daarvan zijn, op de voorschriften van:

a) de artikelen 10 tot en met 24 (cliëntenonderzoek);

b) de artikelen 33, 34 en 35 (melding van verdachte transacties);

c) artikel 40 (het bewaren van bewijsstukken), en

d) de artikelen 45 en 46 (interne controles).

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste de volgende administratieve sancties en maatregelen kunnen worden toegepast:

a) een publieke verklaring waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

b) een bevel waarin wordt gelast dat de natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

c) indien een meldingsplichtige entiteit vergunningsplichtig is, de intrekking of schorsing van de vergunning;

d) een tijdelijk verbod tegen elke persoon met managementverantwoordelijkheden in een meldingsplichtige entiteit of elke voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, om managementfuncties bij meldingsplichtige entiteiten uit te oefenen;

e) maximale administratieve geldboeten van ten minste tweemaal het bedrag van het voordeel dat de inbreuk heeft opgeleverd, indien dat voordeel kan worden bepaald, of ten minste 1 000 000  EUR.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de betrokken meldingsplichtige entiteit een kredietinstelling of een financiële instelling is, ook de volgende sancties in afwijking van lid 2, onder e), kunnen worden toegepast:

a) in het geval van een rechtspersoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000  EUR of 10 % van de totale jaaromzet volgens de recentste door het leidinggevend orgaan goedgekeurde rekeningen; indien de meldingsplichtige entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU, is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of de daarmee overeenstemmende soort inkomsten overeenkomstig de toepasselijke jaarrekeningenrichtlijnen, volgens de recentste door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening;

b) in het geval van een natuurlijke persoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000  EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 25 juni 2015.

4.  De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten machtigen om nog andere soorten administratieve sancties in aanvulling op de in lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde sancties op te leggen, of om administratieve geldboeten op te leggen die hoger zijn dan de in lid 2, onder e), en lid 3 genoemde bedragen.

Artikel 60

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat een beslissing waarbij wegens inbreuk op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn een administratieve sanctie of maatregel wordt opgelegd en waartegen geen beroep mogelijk is, door de bevoegde autoriteiten op hun officiële website wordt bekendgemaakt onmiddellijk nadat de bestrafte persoon van die beslissing in kennis is gesteld. Daarbij wordt ten minste informatie over de soort en aard van de inbreuk bekendgemaakt alsmede de identiteit van de verantwoordelijke personen. De lidstaten zijn niet verplicht deze alinea toe te passen op beslissingen waarbij onderzoeksmaatregelen worden opgelegd.

Wanneer de bekendmaking van de identiteit van de verantwoordelijke personen als bedoeld in de eerste alinea of de persoonsgegevens van zulke personen door de bevoegde autoriteit als onevenredig wordt beschouwd na een beoordeling per geval van de evenredigheid van de bekendmaking van die gegevens, of wanneer de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek schaadt, handelen de bevoegde autoriteiten als volgt:

a) zij stellen de bekendmaking van de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen, uit totdat de redenen voor niet-bekendmaking ophouden te bestaan;

b) zij maken de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen op anonieme basis in overeenstemming met het nationale recht bekend, indien de betrokken persoonsgegevens door een dergelijke anonieme bekendmaking doeltreffend worden beschermd; in het geval van een beslissing tot bekendmaking van een administratieve sanctie of maatregel op anonieme basis kan de bekendmaking van de betrokken gegevens gedurende een redelijke termijn worden uitgesteld indien wordt verwacht dat de redenen voor bekendmaking op anonieme basis binnen die termijn zullen vervallen;

c) zij maken de beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen niet bekend indien de onder a) en b) vermelde mogelijkheden als ontoereikend worden beschouwd om te waarborgen:

i) dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht, of

ii) dat de bekendmaking van de beslissing evenredig is ten aanzien van maatregelen die als van geringe aard worden beschouwd.

2.  Indien de lidstaten de bekendmaking toestaan van beslissingen waartegen beroep is ingesteld, maken de bevoegde autoriteiten die informatie en alle latere informatie over de uitkomst van dat beroep eveneens onmiddellijk op hun officiële website bekend. Voorts wordt elke beslissing tot vernietiging van een eerdere beslissing om een administratieve sanctie of maatregel op te leggen, eveneens bekendgemaakt.

3.  De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle informatie die overeenkomstig dit artikel wordt bekendgemaakt, gedurende een termijn van vijf jaar na de bekendmaking op hun officiële website blijft staan. In de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de officiële website van de bevoegde autoriteit echter niet langer bewaard dan overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften noodzakelijk is.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard en de omvang van administratieve sancties of maatregelen alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, met inbegrip van, indien van toepassing:

a) de ernst en de duur van de inbreuk;

b) de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon;

c) de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon, zoals blijkt uit bijvoorbeeld de totale omzet van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte rechtspersoon of het jaarinkomen van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon;

d) het voordeel dat de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon uit de inbreuk heeft behaald, voor zover dat kan worden bepaald;

e) de verliezen die derden wegens de inbreuk hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

f) de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit heeft meegewerkt;

g) eerdere inbreuken van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 59, lid 1, bedoelde inbreuken wanneer die tot hun voordeel zijn gepleegd door personen die individueel of als lid van een orgaan van die rechtspersoon handelen en die binnen de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:

a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c) de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon zeggenschap uit te oefenen.

6.  De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 5 van dit artikel bedoelde persoon, een van de in artikel 59, lid 1, bedoelde inbreuken ten voordele van de rechtspersoon kon worden gepleegd door een persoon die onder diens gezag staat.

Artikel 61

▼M1

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en, indien van toepassing, zelfregulerende organen doeltreffende en betrouwbare mechanismen instellen om het melden van mogelijke of werkelijke inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn aan de bevoegde autoriteiten en, indien van toepassing, zelfregulerende organen aan te moedigen.

Daartoe voorzien zij in een of meer beveiligde communicatiekanalen voor personen voor de in de eerste alinea bedoelde meldingen. Bij deze kanalen wordt ervoor gezorgd dat de identiteit van de personen die informatie verstrekken, uitsluitend bekend is bij de bevoegde autoriteiten en, indien van toepassing, zelfregulerende organen.

▼B

2.  De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

a) specifieke procedures voor het ontvangen van meldingen van inbreuken en de opvolging daarvan;

b) passende bescherming van werknemers, of personen in een vergelijkbare positie, van meldingsplichtige entiteiten die inbreuken melden welke binnen de meldingsplichtige entiteit hebben plaatsgevonden;

c) passende bescherming voor de beschuldigde persoon;

d) bescherming van persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuken meldt als de natuurlijke persoon die naar vermoed wordt voor een inbreuk verantwoordelijk zou zijn, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn 95/46/EG;

e) duidelijke regels om ervoor te zorgen dat vertrouwelijkheid in alle gevallen is gegarandeerd met betrekking tot de persoon die de binnen de meldingsplichtige entiteit gepleegde inbreuken meldt, tenzij bekendmaking volgens het nationale recht voorgeschreven is in het kader van nader onderzoek of een daaropvolgende gerechtelijke procedure.

3.  De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten over passende procedures beschikken opdat hun werknemers of personen in een vergelijkbare positie in staat zijn inbreuken intern te melden via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal, dat evenredig is met de aard en de omvang van de betrokken meldingsplichtige entiteit.

▼M1

De lidstaten zorgen ervoor dat personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering melden, wettelijk worden beschermd tegen bedreigingen, vergeldingsmaatregelen of vijandige acties, in het bijzonder tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever.

De lidstaten zorgen ervoor dat personen die aan bedreigingen, vijandige acties of nadelig of discriminerend optreden van de werkgever zijn blootgesteld omdat zij intern of aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering hebben gemeld, op veilige wijze een klacht kunnen indienen bij de respectievelijke bevoegde autoriteiten. Onverminderd de vertrouwelijkheid van door de FIE verzamelde informatie, zorgen de lidstaten er ook voor dat deze personen recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte om hun rechten uit hoofde van dit lid te beschermen.

▼B

Artikel 62

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten de ESA's informeren over alle administratieve sancties en maatregelen die overeenkomstig de artikelen 58 en 59 worden opgelegd aan krediet- en financiële instellingen, met inbegrip van een eventueel beroep daartegen en de uitkomst van dat beroep.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met hun nationale recht, verifiëren of tegen de betrokken persoon een relevante strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken. In dit verband wordt de informatie uitgewisseld overeenkomstig de ter uitvoering van Besluit 2009/316/JBZ en Kaderbesluit 2009/315/JBZ vastgestelde bepalingen van het nationale recht.

3.  De ESA's onderhouden een website met links naar de bekendmaking door elke bevoegde autoriteit van administratieve sancties en maatregelen die overeenkomstig artikel 60 zijn opgelegd aan krediet- en financiële instellingen, en vermelden de termijn gedurende welke elke lidstaat administratieve sancties en maatregelen bekendmaakt.



HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 63

Artikel 25, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 22 ) wordt vervangen door:

„d) de CTP is gevestigd of heeft een vergunning in een derde land dat niet door de Commissie, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad ( 23 ), is aangemerkt als een land met strategische gebreken in zijn wet- en regelgeving ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, die een significante bedreiging vormt voor het financiële stelsel van de Unie.

Artikel 64

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 25 juni 2015.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad wordt die termijn met één maand verlengd.

▼M1

Artikel 64 bis

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme („het comité”) als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad ( 24 ). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( 25 ).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

▼M1

Artikel 65

1.  Uiterlijk op 11 januari 2022 en vervolgens om de drie jaar stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze richtlijn en legt zij dat voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Dit verslag bevat met name:

a) een beschrijving van specifieke maatregelen en mechanismen die op het niveau van de Unie en de lidstaten zijn vastgesteld om opkomende problemen en nieuwe ontwikkelingen die een bedreiging voor het financiële stelsel van de Unie vormen, te voorkomen en aan te pakken;

b) vervolgacties die op het niveau van de Unie en de lidstaten zijn ondernomen naar aanleiding van problemen die onder hun aandacht zijn gebracht, waaronder klachten over nationale wetgeving die een belemmering vormt voor de toezicht- en onderzoeksbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen;

c) een overzicht van de beschikbaarheid van relevante informatie voor de bevoegde autoriteiten en FIE’s van de lidstaten om te voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen en terrorismefinanciering;

d) een overzicht van de internationale samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten en FIE’s;

e) een overzicht van de maatregelen die de Commissie moet nemen om na te gaan of de lidstaten maatregelen nemen in overeenstemming met deze richtlijn en om opkomende problemen en nieuwe ontwikkelingen in de lidstaten te beoordelen;

f) een analyse van de haalbaarheid van specifieke maatregelen en mechanismen op het niveau van de Unie en de lidstaten wat betreft mogelijkheden om informatie over de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten opgericht buiten de Unie te verzamelen en in te zien, en van de evenredigheid van de in artikel 20, onder b), bedoelde maatregelen.

g) een evaluatie van de wijze waarop de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten en beginselen zijn geëerbiedigd.

Het eerste verslag, dat uiterlijk op 11 januari 2022 wordt gepubliceerd, gaat zo nodig vergezeld van passende wetgevingsvoorstellen inzake, onder meer, waar passend, virtuele valuta, machtigingen voor het aanleggen en onderhouden van een voor FIE’s toegankelijke centrale database waarin de identiteit en de portemonneeadressen van gebruikers worden geregistreerd, alsook zelfverklaringsformulieren ten behoeve van de gebruikers van virtuele valuta, en het verbeteren van de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en een op risico gebaseerde toepassing van de in artikel 20, onder b), bedoelde maatregelen.

2.  Uiterlijk op 1 juni 2019 beoordeelt de Commissie het kader voor de samenwerking tussen FIE’s en derde landen en de belemmeringen en mogelijkheden voor nauwere samenwerking tussen de FIE’s in de Unie, met inbegrip van de mogelijkheid om een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme in te stellen.

3.  De Commissie dient, in voorkomend geval, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld of het noodzakelijk en evenredig is om het percentage voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten te verlagen indien er als gevolg van een nieuwe beoordeling een aanbeveling in die zin wordt gedaan door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en de bestrijding van terrorismefinanciering, en dient zo nodig een wetgevingsvoorstel in.

▼B

Artikel 66

Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG worden ingetrokken met ingang van 26 juni 2017.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage IV opgenomen concordantietabel.

Artikel 67

▼M1

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 26 juni 2017 aan deze richtlijn te voldoen.

De lidstaten passen artikel 12, lid 3, toe vanaf 10 juli 2020.

De lidstaten zetten uiterlijk op 10 januari 2020 de in artikel 30 bedoelde registers, uiterlijk op 10 maart 2020 de in artikel 31 bedoelde registers, en uiterlijk op 10 september 2020 de in artikel 32 bis bedoelde gecentraliseerde automatische mechanismen op.

De Commissie zorgt ervoor dat de in de artikelen 30 en 31 bedoelde registers in samenwerking met de lidstaten uiterlijk op 10 maart 2021 worden gekoppeld.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de in dit lid bedoelde maatregelen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor een dergelijke verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

▼B

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 68

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 69

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van risicovariabelen die meldingsplichtige entiteiten in overweging nemen wanneer zij bepalen in welke mate cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast overeenkomstig artikel 13, lid 3:

i) het doel van een rekening of een relatie;

ii) de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten transacties;

iii) de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie.




BIJLAGE II

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel lager risico als bedoeld in artikel 16:

1. Cliëntgebonden risicofactoren:

a) beursgenoteerde vennootschappen die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie betreffende de uiteindelijk begunstigden te garanderen;

b) overheden of overheidsbedrijven;

c) cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico als vermeld in punt 3).

2. Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

a) levensverzekeringspolissen met een lage premie;

b) pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidstelling kunnen dienen;

c) een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;

d) financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten;

e) producten waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering wordt beheerd door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld).

3. Geografische risicofactoren — registratie, vestiging of woonst in:

▼M1

a) lidstaten;

b) derde landen met doeltreffende AML/CFT-systemen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

c) derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

d) derde landen die volgens geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering hebben die beantwoorden aan de herziene FATF-aanbevelingen en die voorschriften effectief ten uitvoer leggen.




BIJLAGE III

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel hoger risico bedoeld in artikel 18, lid 3:

1. Cliëntgebonden risicofactoren:

a) de zakelijke relatie vindt in ongebruikelijke omstandigheden plaats;

b) cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een hoger risico als vermeld in punt 3);

c) rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa;

d) vennootschappen met gevolmachtigde aandeelhouders of met aandelen aan toonder;

e) bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt;

f) de eigendomsstructuur van de vennootschap lijkt ongebruikelijk of buitensporig complex gezien de aard van de vennootschapsactiviteit;

▼M1

g) de cliënt is een onderdaan van een derde land die in de lidstaat verblijfsrechten of het staatsburgerschap aanvraagt in ruil voor kapitaaloverdrachten, de aankoop van onroerend goed of overheidsobligaties of investeringen in vennootschappen in die lidstaat.

▼B

2. Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

a) private banking;

b) producten of transacties die anonimiteit bevorderen;

▼M1

c) zakelijke relaties op afstand of transacties op afstand, zonder bepaalde garanties, zoals elektronische identificatiemiddelen of relevante vertrouwensdiensten zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 910/2014 of ieder andere identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard;

▼B

d) betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-verbonden derden;

e) nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten;

▼M1

f) transacties in verband met aardolie, wapens, edele metalen, tabaksproducten, culturele kunstvoorwerpen en andere artikelen van archeologisch, historisch, cultureel en religieus belang of met grote wetenschappelijke waarde, alsook ivoor en beschermde soorten.

▼B

3. Geografische risicofactoren:

a) onverminderd artikel 9, landen die op basis van geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, worden aangemerkt als een land zonder effectieve AML/CFT-systemen;

b) landen die volgens geloofwaardige bronnen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

c) landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Unie of de Verenigde Naties zijn uitgevaardigd;

d) landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan als terroristisch aangemerkte organisaties actief zijn.




BIJLAGE IV



Concordantietabel

Deze Richtlijn

Richtlijn 2005/60/EG

Richtlijn 2006/70/EG

 

Artikel 1

 

Artikel 3

 

Artikel 5

 

Artikel 6

 

Artikel 7

Artikel 1

Artikel 1

 

Artikel 2

Artikel 2

 

Artikel 2, leden 3 tot en met 9

 

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 3

 

Artikel 3, leden 9, 10 en 11

 

Artikel 2, leden 1, 2 en 3

Artikel 4

Artikel 4

 

Artikel 5

Artikel 5

 

Artikelen 6 tot en met 8

 

Artikel 10

Artikel 6

 

Artikel 11

Artikel 7

 

Artikel 13

Artikel 8

 

Artikel 14

Artikel 9

 

Artikel 11, onder d)

Artikel 10, lid 1

 

Artikel 10, lid 2

 

Artikelen 15, 16 en 17

Artikel 11

 

Artikel 12

 

Artikelen 18 tot en met 24

Artikel 13

 

Artikel 22

 

Artikel 2, lid 4

Artikel 25

Artikel 14

 

Artikel 15

 

Artikel 26

Artikel 16

 

Artikel 17

 

Artikel 27

Artikel 18

 

Artikel 28

 

Artikel 29

Artikel 19

 

Artikel 30

 

Artikel 31

 

Artikel 20

 

Artikel 32

Artikel 21

 

Artikel 33

Artikel 22

 

Artikel 34

Artikel 23

 

Artikel 35

Artikel 24

 

Artikel 36

Artikel 25

 

Artikel 37

Artikel 26

 

Artikel 38

Artikel 27

 

Artikel 39

Artikel 28

 

Artikel 29

 

Artikel 40

Artikel 30

 

Artikel 45

Artikel 31

 

Artikel 42

Artikel 32

 

Artikel 44

Artikel 33

 

Artikel 45

Artikel 34

 

Artikel 46

Artikel 35

 

Artikel 47

Artikel 36

 

Artikel 48

Artikel 37

 

Artikel 49

 

Artikel 50

Artikel 37 bis

 

Artikel 51

Artikel 38

 

Artikelen 52 tot en met 57

 

Artikelen 58 tot en met 61

Artikel 39

 

Artikel 40

 

Artikel 41

 

Artikel 41 bis

 

Artikel 41 ter

 

Artikel 65

Artikel 42

 

Artikel 43

 

Artikel 66

Artikel 44

 

Artikel 67

Artikel 45

 

Artikel 68

Artikel 46

 

Artikel 69

Artikel 47

 



( 1 ) Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).

( 2 ) Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).

( 3 ) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

( 4 ) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

( 5 ) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

( 6 ) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

( 7 ) Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3).

( 8 ) Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).

( 9 ) Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

( 10 ) PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.

( 11 ) Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

( 12 ) Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

( 13 ) Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG, 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).

( 14 ) Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

( 15 ) Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

( 16 ) Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 258 van 1.10.2009, blz. 11).

( 17 ) Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).

( 18 ) Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22).

( 19 ) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

( 20 ) Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

( 21 ) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

( 22 ) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

( 23 ) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).”.

( 24 ) Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PB L 141, 5.6.2015, blz. 1).

( 25 ) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).