EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008D0141

2008/141/EG: Beschikking van de Commissie van 25 september 2007 over de maatregelen C 47/2003 (ex NN 49/2003) die Spanje ten behoeve van Izar ten uitvoer heeft gelegd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4298) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 44 van 20.2.2008, p. 33–35 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2008/141/oj

20.2.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/33


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2007

over de maatregelen C 47/2003 (ex NN 49/2003) die Spanje ten behoeve van Izar ten uitvoer heeft gelegd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4298)

(Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/141/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

In maart 2000 vernam de Commissie dat de Spaanse openbare houdstermaatschappij Sociedad Estatal de Participaciones Industriales (hierna: „SEPI”) drie garanties heeft verstrekt aan Repsol/Gas Natural (hierna: „Repsol”) met betrekking tot de bouw en de oplevering van drie LNG-tankers, waarvoor de contracten zijn toegewezen aan openbare scheepswerven die op dat ogenblik tot de Astilleros Españoles (hierna: „AESA”) behoorden en die later aan de IZAR-groep werden overgedragen. Zowel AESA als IZAR waren volledig in handen van SEPI.

(2)

De Commissie heeft Spanje bij schrijven van 9 juli 2003 in kennis gesteld van haar besluit om ten aanzien van de drie niet-aangemelde maatregelen de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden.

(3)

De Spaanse autoriteiten maakten bij brieven van 5 augustus 2003 en 22 oktober 2003 hun opmerkingen over de brief van de Commissie. De Commissie ontving in oktober 2003 en in februari 2004 opmerkingen van een belanghebbende (Repsol). De opmerkingen werden doorgezonden aan Spanje dat de gelegenheid kreeg hierop te reageren. De opmerkingen van Spanje werden ontvangen bij brieven van 12 januari 2004 respectievelijk 10 mei 2004.

(4)

In de context van twee beschikkingen inzake staatssteun die geen verband houden met de onderhavige procedure (2) en die in 2004 zijn goedgekeurd (dat wil zeggen na de inleiding van het formele onderzoek met betrekking tot de garanties voor de LNG-tankers), achtte de Commissie de staatssteun van 864 miljoen EUR die door Spanje aan Izar was verleend onverenigbaar met het EG-Verdrag en gelastte zij de terugvordering ervan.

(5)

Bij brief van 5 augustus 2004 beriep Spanje zich op artikel 296 van het EG-Verdrag (3) met het doel de militaire activiteiten van de werf te redden van het verwachte faillissement van Izar als gevolg van dit terugvorderingsbevel. In een schrijven van latere datum gaven de Spaanse autoriteiten ook uitleg aan de Commissie over de wijze waarop de nieuwe onderneming voor militaire scheepsbouw, vroeger Bazán genaamd (hierna: „Navantia”) zou functioneren, gaven zij hun verbintenissen in verband met concurrentieproblemen aan en stelden zij een methode voor het toezicht op die verbintenissen voor.

(6)

Intussen hadden de nog niet afgehandelde terugvorderingsbevelen ten aanzien van Izar, voor een totaalbedrag van 1,2 miljard EUR (4), de onderneming in een situatie van een negatief eigen vermogen en technisch faillissement gebracht. Gelet op al deze factoren bracht Spanje op 1 april 2005 de bij Izar gebleven scheepswerven (dat wil zeggen de werven die buiten de pas opgerichte onderneming Navantia waren gebleven: Gijón, Sestao, Manises en Sevilla) in liquidatie en startte het voor deze werven een privatiseringsprocedure.

II.   BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN

(7)

In 1999 gunde Repsol drie reders elk een contract voor het bevrachten van een LNG-tanker plus een optie op een extra tanker voor elk van de reders op grond van een bevrachtingsovereenkomst op lange termijn.

(8)

Vervolgens gingen onderhandelingen van start tussen de reders en de scheepswerven, waaronder Koreaanse werven, met het oog op de bouw van de drie LNG-tankers. Op 31 juli 2000 werden de drie contracten voor de bouw van de LNG-tankers gegund aan twee Spaanse scheepswerven in staatsbezit, die kort tevoren door AESA aan Izar waren overgedragen (5), en werden de definitieve scheepsbouwcontracten ondertekend.

(9)

Op dezelfde dag ondertekende AESA een aanvullende clausule bij ieder scheepsbouwcontract waarin de onderneming zich er tegenover Repsol toe verbond alle bijzondere kosten te vergoeden die voor Repsol zouden ontstaan indien de schepen om redenen waarvoor de werven aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld niet volgens de contractuele bepalingen zouden worden opgeleverd.

(10)

Eveneens op dezelfde dag (31 juli 2000) verstrekte SEPI aan Repsol garanties voor elk van de drie scheepsbouwcontracten, die op dezelfde schade en verliezen betrekking hadden als ten aanzien waarvan AESA schadeloosstelling tegenover Repsol had toegezegd (6). Voor de verliezen was een plafond van circa 180 miljoen EUR per schip vastgelegd, dat wil zeggen een totaal plafond van circa 540 miljoen EUR. De garanties werden verleend voor een periode gaande van 31 juli 2000 tot het einde van de termijn van 12 maanden na de oplevering van ieder schip (7).

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(11)

In haar besluit van 9 juli 2003 om de formele onderzoekprocedure in te leiden („het besluit tot inleiding van de procedure”) kwam de Commissie tot de conclusie dat de drie steunmaatregelen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormden en trok zij de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt in twijfel. De Commissie was van oordeel dat de scheepswerven de begunstigden van de steun waren maar sloot de mogelijkheid niet uit dat Repsol mogelijk ook profijt heeft gehad van de steun, en besloot Repsol in de procedure van artikel 88, lid 2 te betrekken om mogelijk te maken dat aanvullende informatie wordt overgelegd die nodig is om die twijfels weg te nemen.

IV.   OPMERKINGEN DIE NA DE INLEIDING VAN DE FORMELE PROCEDURE ZIJN ONTVANGEN

(12)

In haar opmerkingen wijst Repsol met klem op het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen haar positie als contractuele begunstigde van de garanties en alle uit de staatssteun voortvloeiende vermeende voordelen. Volgens Repsol:

Hadden de door SEPI verstrekte garanties betrekking op voordelen waarop Repsol overeenkomstig het Spaanse burgerlijk recht en handelsrecht recht had. De garanties kwamen overeen met de positie van de onderneming als schuldeiser tegenover de eigenaren van het schip, Izar en de scheepswerven. Repsol behoefde voor de garanties geen enkele premie te betalen, aangezien het geen marktpraktijk is dat ondernemingen die een garantie verkrijgen voor de naleving van contractuele verplichtingen hiervoor moeten betalen.

Daarenboven verkreeg Repsol door de garantie geen enkel economisch voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Net als de door de moedermaatschappijen van de scheepswerven verleende garanties verzekerden de contragaranties SEPI alleen dat aan de contractuele bepalingen van de bevrachtingscontracten en de scheepsbouwcontracten zou worden voldaan, waardoor Repsol in staat werd gesteld de met andere partijen ondertekende contracten inzake LNG-vervoer te vervullen.

Repsol zou — naast de door Izar verstrekte garanties — aanvullende garanties nodig hebben gehad, ongeacht of deze door SEPI of door een andere entiteit waren verstrekt. Die garanties zijn overeenkomstig de marktpraktijk, gelet op de omvang en de risico's van de investeringen en commerciële verplichtingen, vereist.

(13)

De opmerkingen van Spanje stemmen met de hierboven uiteengezette argumenten betreffende het standpunt van Repsol overeen. De Spaanse autoriteiten kwamen dan ook tot de conclusie dat Repsol niet als een begunstigde van staatssteun kon worden beschouwd.

V.   BEOORDELING

(14)

Een van de redenen voor het besluit tot inleiding van de procedure bestond erin de begunstigde te identificeren van ieder soort staatssteun die in de door SEPI verleende opleveringsgaranties aanwezig is.

(15)

De Commissie merkt op dat, overeenkomstig het burgerlijk recht, degene die een goed of dienst verstrekt verantwoordelijk is voor de uitvoering van de met de koper ondertekende overeenkomst. Deze aansprakelijkheid betreft zowel de kwaliteit van het product als de afgesproken leveringstermijn. Derhalve kan, indien een contractuele overeenkomst niet in acht wordt genomen en de koper ten gevolge daarvan verlies of schade lijdt, deze koper schadevergoeding verlangen. In het onderhavige geval had de scheepswerf of Izar, de moedermaatschappij, deze schadevergoeding moeten betalen.

(16)

Gelet op al deze factoren lijkt het dat Repsol, dat de door (de werven in eigendom van) Izar gebouwde schepen bevrachtte, zich tegenover de eigenaren van de schepen en tegenover Izar in de positie van schuldeiser bevond. Daarom kan de onderneming niet aansprakelijk worden gesteld op grond van de bevrachtings- en scheepsbouwcontracten, met inbegrip van de aanvullende clausule.

(17)

Gelet op het voorgaande, en in overeenstemming met de opmerkingen van Repsol en Spanje, komt de Commissie tot de slotsom dat Repsol niet als begunstigde van de steun kan worden beschouwd, aangezien de onderneming geen enkel voordeel heeft verkregen waar zij niet op basis van de algemene civielrechtelijke bepalingen of bepalingen van het handelsrecht recht op had.

(18)

De Commissie is van oordeel dat de vrijwillige liquidatie van de activa van Izar een passende maatregel was voor de uitvoering door Spanje van de drie nog openstaande terugvorderingsbeschikkingen. De Commissie is met name van mening dat de door Spanje aangegane verbintenissen en uitgevoerde acties voldoende waren om te waarborgen dat er geen negatieve concurrentieverstoring optreedt.

(19)

De Commissie is tevens van mening dat de aanbesteding voor de verkoop van de vier civiele scheepswerven door Spanje op bevredigende wijze is uitgevoerd, via een open en transparante procedure, waaraan geen voorwaarden verbonden waren. Met name gaf de Spaanse Ministerraad op 3 november 2006 toestemming voor de verkoop van de scheepswerven te Sestao, Gijón en Sevilla aan de geselecteerde bieders. De privatiseringscontracten werden op 30 november 2006 ondertekend. Wat de overblijvende werf betreft (Manises), kwam men tot de conclusie dat de optie waarbij de liquidatiewaarde maximaal werd benut bestond uit sluiting van de werf en de overdracht van de activa aan SEPI.

(20)

Als gevolg van de liquidatie en verkoop van Izar heeft de onderneming alle economische activiteit definitief gestaakt. De enige reden waarom Izar nog steeds bestaat is om de taken in verband met de stopzetting van haar activiteiten uit te voeren, met name met betrekking tot het ontslag van personeel. Wanneer deze taken eenmaal zijn beëindigd, wordt Izar geliquideerd. Deze activiteiten zijn niet van een aard die toepassing van de concurrentieregels van het Verdrag rechtvaardigt. Daarom is de Commissie, zelfs uitgaande van de veronderstelling dat de maatregelen in kwestie een voordeel voor Izar en concurrentieverstoring hadden betekend, van mening dat een dergelijke verstoring ophield te bestaan op het ogenblik waarop Izar haar economische activiteiten staakte en de scheepswerven werden gesloten. Onder deze omstandigheden zou een beschikking van de Commissie over het aanmerken van deze maatregelen als steun en van de eventuele verenigbaarheid ervan geen praktische werking hebben.

(21)

Derhalve heeft de formele onderzoekprocedure in de zin van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag zijn nut verloren.

VI.   CONCLUSIE

(22)

Op grond van al deze overwegingen is de Commissie tot de slotsom gekomen dat Repsol niet als begunstigde van de omstreden steun kan worden beschouwd en dat de procedure tegen de Izar-scheepswerven zijn nut heeft verloren.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De formele onderzoekprocedure die overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag was ingeleid moet worden beëindigd.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 25 september 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 209 van 4.7.2003, blz. 24.

(2)  Steungevallen C 38/2003 en C 40/2000.

(3)  Overeenkomstig dit artikel kan elke lidstaat „de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal”.

(4)  Naast de twee beschikkingen uit 2004 was er een oudere beschikking uit 1999 (steungeval C 3/99) waarin Izar werd gelast 111 miljoen EUR terug te vorderen.

(5)  Op 20 juli 2000 verkocht AESA de twee voor de bouw van de LNG-tankers verantwoordelijke scheepswerven aan Izar. Bij brief van 13 februari 2003 bevestigden de Spaanse autoriteiten dat Izar de verantwoordelijkheid voor de verbintenissen van AESA met betrekking tot de scheepsbouwcontracten had overgenomen.

(6)  Volgens deze garantie moet Repsol op haar eerste verzoek door SEPI schadeloos worden gesteld voor alle rechtstreekse en onrechtstreekse kosten en daarmee gepaard gaande verliezen die Repsol zou lijden indien de schepen door de schuld van Izar niet volgens de contractuele bepalingen zouden worden opgeleverd.

(7)  Volgens de scheepsbouwcontracten moesten de schepen op 15 september 2003, 15 december 2003 respectievelijk 15 maart 2004 worden opgeleverd.


Top